Een dag op stap met de wijkverpleging: Snel, snel en toch goed
Tuindorp Nieuwendam in Noord. De wijkverpleegkundige van Cordaan is bezig de open benen van een 80-jarige man te verzorgen als zijn zoon even binnenloopt. De zoon van de man loopt binnen om de koelkast te vullen met een tas boodschappen. De wijkzuster werkt hard door. Ze heeft maar drie kwartier. In die tijd moeten de benen van meneer worden uitgepakt en de wonden geïnspecteerd. De diepe wonden zijn er niet beter op geworden (de aderen willen niet meer; komt door het roken en het bier volgens meneer). Daarna gaat meneer (1,93 meter) de trap van zijn piepkleine arbeiderswoninkje in Noord op met een traplift. Die eindigt gelukkig precies voor de douche, zodat de benen van meneer zittend kunnen worden gewassen. Daarna weer naar beneden, om ze weer in te pakken en te zwachtelen. Snel een verslag in het boek schrijven voor de wondenarts uit het Boven ’t IJ-ziekenhuis, en een bestelling doen van nieuw verband. Op naar de volgende cliënt.
Ik zit ondertussen op de bank en kijk er naar. Ik loop een dag mee met de wijkzuster van Cordaan. Ik wil een beter beeld krijgen van het werk van de verpleging, en verhalen van cliënten horen over hun verpleging en hun zorgen. Ik heb die ochtend al een 84-jarige mevrouw uit haar bed geholpen zien worden (luier uit, op de weegschaal, insuline geven, koffie zetten, 9 pillen naar binnen, steunkousen aan), en ben daarna langs geweest bij een man die vanwege slokdarmkanker al negen jaar geen maag en darmkanaal meer heeft, en leeft op sondevoeding (stoma verwisselen, slangen van sondevoeding reinigen). Later die ochtend zal ik aan de keukentafel zitten met een vrouw die binnen enkele weken haar man gaat verliezen aan de spierziekte ALS.
De wijkzuster werkt in een stevig tempo, en dat moet ook wel want na elk bezoek wacht er weer een andere cliënt. Soms staat er maar 15 minuten voor een bezoek. Dat is zelfs inclusief reistijd. Als een cliënt in een van de dorpen boven Noord woont is dat nooit te halen. Het is schipperen. Er is absoluut wel tijd voor een praatje, maar voor sommige mensen is dit het enige praatje van de dag. De kwaliteit van de zorg is goed, vertellen alle cliënten me (en op basis van wat ik heb gezien ben ik het daar zeker mee eens). De cliënten die ik heb bezocht hebben allen meerdere verpleegkundigen ‘aan hun bed’. De verpleegkundigen werken in een team van 18, en zijn allemaal parttimers. Het is dus heel begrijpelijk dat er per week vier of vijf verschillende gezichten verschijnen. En naast de ‘verpleging’ komt bij de meeste mensen ook nog ‘de verzorging’, die helpt met het wassen, aankleden en het huishouden.
Het is duidelijk te merken of een cliënt goede mantelzorg heeft. Alle mensen die ik deze dag heb gesproken hebben kinderen, kleinkinderen of partners die helpen. Duidelijk is dat wijkverpleegkundigen hun werk sneller en beter kunnen doen als het huishouden goed georganiseerd wordt door mantelzorgers. Maar ik schrik ook wel van de verhalen over kinderen of andere familieleden die nooit meer op bezoek komen. ‘Daar heb ik ruzie mee’. Of: ‘Mijn kleinkinderen komen alleen maar om te kijken wat ze later gaan erven.’ ‘Die wonen in Maastricht en komen maar twee keer per jaar’.
De ochtend op stap met de wijkverpleegkundige heeft indruk op me gemaakt. Ik ben getroffen door de openhartigheid waarmee patiënten vertellen en me alles willen laten zien. Ik ben onder de indruk van het harde werken van de verpleegkundigen. En het zet me uiteraard aan het denken over de manier waarop thuiszorg beter kan worden georganiseerd. Ik heb gezien dat er nog veel verbeteringen kunnen worden gemaakt in het wegwerken van bureaucratie en het verbeteren van de samenwerking in de wijk: de aansluiting op de apotheek, de huisarts, het ziekenhuis en tussen de verpleegkundigen onderling loopt nog lang niet altijd goed. En daar zullen we het de komende jaren nog heel veel over hebben.