Wibautlezing Marjolein Moorman: Een oneerlijke wedstrijd
Een oneerlijke wedstijd
Wibautlezing Marjolein Moorman, 27 november 2021
Bekijk hieronder de lezing terug. Onder dit filmpje kun je de lezing teruglezen.
Goedemorgen dames en heren, thuis via livestream en sommigen ook hier aanwezig in het oudste vakbondsgebouw van Nederland. Fijn dat u er bij bent. Fijn ook dat jullie erbij zijn Shajan en Kaoutar.
Het voelt als een grote eer om vandaag in de voetsporen te treden van al die gerenommeerde politici, geestverwanten, partijprominenten en sociaaldemocratische smaak- en opiniemakers die eerder deze Wibautlezing hebben uitgesproken. Ik sta in een illuster rijtje, en daar ben ik best een beetje trots op.
Niet in de laatste plaats omdat Floor Wibaut, de Leeuw van Amsterdam, één van mijn grote voorbeelden is. Hij was één van de bekendste en meest geliefde wethouders uit de Amsterdamse geschiedenis. Een man die onvermoeibaar streed voor rechtvaardigheid en tegen armoede. Een held voor al die Amsterdammers die door hem een beter leven kregen. Een deftige heer en een succesvol zakenman, maar vooral een idealist, een doorzetter en een non-conformist.
En niet te vergeten: een sociaaldemocraat, die aan iedereen die na hem kwam liet zien dat je als wethouder in deze stad echt het verschil kunt maken. Juist op lokaal niveau kunnen de sociaaldemocratische idealen in de praktijk worden gebracht, vond hij. Groot denken, klein doen: daar gaat het om. Dus introduceerde hij een ideologisch gedreven, activistisch en praktisch ‘wethoudersocialisme’, dat sindsdien veel PvdA-wethouders heeft geïnspireerd: De Miranda, Boekman, Schaefer. En ja, ook ik sta vol overtuiging in die traditie…
Een van mijn favoriete anekdotes over Floor Wibaut gaat over dat hij eens in Middelburg ’s met iemand die hij oppervlakkig kende op de trein naar Amsterdam stond te wachten. Toen de trein in zicht kwam, zei de man: “Nu neem ik afscheid van u, want ik reis 2e klas en u als socialist natuurlijk 3e. Waarop Wibaut antwoordde: “Dat heeft u van het socialisme verkeerd begrepen: de bedoeling is niet dat de gegoeden het zo slecht krijgen als de arbeiders, maar dat de arbeiders het zo goed krijgen als de gegoeden. Ik reis eerste klas – er is geen betere”…
Een beroemde tijdgenoot van Wibaut was Theo Thijssen, de auteur van onder meer Kees de Jongen en tevens vakbondsman, raadslid en tweede kamerlid van de SDAP. En leraar op een Amsterdamse basisschool, hier vlakbij in Amsterdam Oost. Het was een zogenaamde ‘kosteloze’ school: een school voor kinderen van arme ouders. Thijssen was erg begaan met kinderen die het minder hadden. In zijn roman ‘De gelukkige klas’, die is geschreven als dagboek van zijn alter ego meester Staal, verzucht hij dat hij het liefst alle kinderen Frans zou geven, want Frans is nodig voor een goede vervolgopleiding. Maar, zo verzucht hij, dat mag niet: “Ik ben gedwongen de kinderen al te vonnissen als ze tien jaar oud zijn, door hele gebieden van het leven voor ze af te sluiten, zonder genade”.
Theo Thijssen schreef zijn boeken honderd jaar geleden. Inmiddels lijken we een flink stuk opgeschoten als het gaat om kansengelijkheid. Onze premier durft zelfs te stellen dat we “natuurlijk in een land leven dat in de kern diep-socialistisch is”, wat een opmerkelijke uitspraak is voor een liberale premier die al meer dan tien jaar aan de macht is. Maar velen van ons denken inderdaad dat ons land heel egalitair is. Om arts of advocaat te worden, hoef je immers niet in een rijke familie geboren te zijn. Universiteiten zijn niet voorbehouden aan vermogende mensen, maar zijn er voor iedereen.
Toch is dat maar een deel van het verhaal. In mijn werk als wethouder zie ik dagelijks dat kansenongelijkheid nog steeds aan de orde van de dag is. Waar de één onderweg veel steun in de rug krijgt, heeft de ander vooral tegenwind. Waar je uiteindelijk terechtkomt, blijkt toch vaak nog in hoge mate afhankelijk te zijn van de plek waar je wieg heeft gestaan.
In mijn werk als wethouder zie ik dagelijks dat kansenongelijkheid nog steeds aan de orde van de dag is.
Het bestrijden van die ongelijkheid, een veelkoppig monster, is mijn belangrijkste drijfveer in de politiek, omdat het één van de grootste bedreigingen vormt voor onze samenleving. En ik weet: ik ben niet de eerste sociaaldemocraat die dat monster in de ogen kijkt en belooft niet te zullen rusten voor het is verslagen, en ik zal ook niet te laatste zijn. Maar het probleem van de ongelijkheid in Nederland, de kansenongelijkheid in het bijzonder, is zo belangrijk en urgent, dat ik er niet omheen kan. Vrij naar kerkhervormer Martin Luther: hier sta ik, dit is mijn verhaal: ik kan niet anders.
Het is een verhaal over een groter wordende kloof, niet alleen tussen de have’s en have-nots, maar ook tussen de can’s en de cannots, tussen mensen met en zonder vaste baan, met en zonder koophuis of ander vermogen, met en zonder sociale steun, met en zonder geld voor bijles, met en zonder titels en opleidingen. Tussen mensen die het beste uit zichzelf kunnen halen, en mensen die dat niet kunnen. Het is ook een verhaal over het leven als wedstrijd, als ladder, en over polarisatie. Maar ook over vertrouwen, rechtvaardigheid en hoop.
En vooral, dat zal u misschien niet verbazen, is het een verhaal over kansenongelijkheid in het onderwijs, en hoe we daar vanaf komen. Een verhaal dat door mij wordt verteld, maar waarin u hopelijk ook de stemmen zult horen van al die meisjes en jongens die niet krijgen waar ze recht op hebben. Jongens en meisjes die – en hoe tragisch is dat – niet de beste versie van zichzelf kunnen worden, en niet gewaardeerd worden om wie ze zijn.
Shajan, Alija, Kaoutar en hun vriendinnen Hakima, Basma, Halima en Ayah weten waar ik het over heb, en daarom ben ik heel blij dat jullie er vandaag zijn. Jullie vertelden en schreven twee jaar geleden over jullie ervaringen en openden vele anderen de ogen.
Is het normaal, vroegen jullie je af, dat als je opgroeit in een minder kansrijk milieu, dat je dan drie keer zo hard moet werken als andere kinderen? Is het normaal dat mensen tegen je zeggen dat je gezien je achtergrond maar niet teveel van de toekomst moet verwachten? En is het normaal dat leraren niet in je geloven en je een veel te laag schooladvies geven, “want je bent wel slim, maar doe maar rustig aan”…
Jullie wisten niet of het normaal was, en begonnen aan jezelf te twijfelen. Jullie zwegen, zoals zovelen, maakten jezelf klein. Omdat jullie geen hoop hadden dat het zou veranderen. Maar op een dag besloten jullie: nee, het is niet normaal. En jullie vochten jezelf over de obstakels heen. Maar meer dan dat: jullie zochten de publiciteit, jullie stelden kansenongelijkheid en segregatie in het onderwijs aan de kaak. Niet voor jezelf, maar voor al jullie broertjes, zusjes, neefjes, nichtjes, en de kinderen uit de buurt.
Dat sloeg in, want als je het hoort van iemand die er zelf middenin zit, dan maakt dat grote indruk. Omdat het je hard met de neus op de feiten drukt. Harder dan de cijfers uit de krant, harder dan de signalen van schoolbesturen, harder dan weer een rapport van de onderwijsinspectie dat waarschuwt voor toenemende kansenongelijkheid. De leerlingen die de dupe zijn van die ongelijkheid krijgen een gezicht.
Dit zijn de kinderen waar het om gaat als we praten over onderadvisering, vroegselectie, segregatie en andere systeemfouten die de kansenongelijkheid en de tweedeling in het onderwijs in stand houden en vergroten. Want vooral voor kinderen met een taalachterstand, kinderen met ouders die zelf weinig onderwijs hebben gehad, of ouders met weinig geld, pakken die systeemfouten heel slecht uit.
Dat bleek ook uit de veelgeprezen documentaire Klassen. Het abstracte onderwerp ‘kansenongelijkheid’ kreeg voor miljoenen tv-kijkers eindelijk een gezicht. Ze leefden intens mee met Anyssa,Yunuscan, Gianny, Esma, Vera, Tama, Viggo, Evy, Younes en Waïl, hun leraren en hun ouders. De documentaire bracht indringend en soms hartverscheurend in beeld hoe kinderen zich door hun schoolloopbanen heen worstelen, hoe verschillend hun startposities en omstandigheden zijn, en hoeveel impact dat heeft op hun kansen op school.
De documentaire maakte veel los. Iedereen sprak erover. Op televisie, op social media, in de Tweede Kamer en in raadszalen. Ook ik werd overstelpt met mails en berichten vanuit het hele land. Mensen schreven me soms pagina’s vol over hun eigen ervaringen in het onderwijs, en deelden hun pijn dat er nog maar zo weinig was veranderd. Ook ontving ik veel berichten van mensen die schreven dat ze zich helemaal niet bewust waren geweest dat er zoveel ongelijkheid was, en dat ze er wat aan wilden doen.
Klassen laat heel duidelijk zien dat ons onderwijs steeds meer een wedstrijd is geworden. Een scene die door merg en been gaat, is wanneer groep 8 van de Weidevogels, een school met veel ‘kansrijke kinderen’, in de klas de schooladviezen krijgt uitgedeeld. Vrijwel de hele klas springt een gat in de lucht omdat ze vwo hebben gekregen. Eén meisje zit stil in de hoek, in tranen, want ze heeft een havo-advies. De leraar probeert haar te troosten en zegt: “Het geeft niet. Einstein hield ook van taartjes. We hebben altijd mensen nodig om ze te bakken”…
Waar komt zo’n opmerking vandaan? Daarvoor moeten we iets breder kijken, en iets dieper graven…
Klassen laat heel duidelijk zien dat ons onderwijs steeds meer een wedstrijd is geworden.
In de jaren vijftig van vorige eeuw werd in Engeland een nieuw schoolsysteem ingevoerd: vanaf dat moment bestond het Engels voortgezet onderwijs uit drie stromingen: grammar school, secondary technical school en secondary modern school. Kinderen deden op 11-jarige leeftijd een test. Scoorden ze hoog, dan gingen ze naar de grammer school, scoorden ze laag, dan werd het secondary modern school.
Het was voor socioloog Michael Young reden om een ironische satire te schrijven, een bericht uit 2033, over wat er in zijn land was gebeurd sinds de invoering van het nieuwe schoolsysteem. Levendig beschrijft hij dat de invoering door de jaren heen heeft gezorgd voor veel onrust en polarisatie. Mensen die werden toegelaten tot de hogere scholen waren steeds arroganter geworden, voelden zich steeds meer verheven boven de rest. Mensen met lagere onderwijsniveaus voelden zich vernederd en gingen de straat op, omdat ze zich door de politiek niet meer vertegenwoordigd voelden.
Mensen met lagere onderwijsniveaus voelden zich vernederd en gingen de straat op, omdat ze zich door de politiek niet meer vertegenwoordigd voelden.
Young noemde zijn boek De opkomst van de meritocratie, en dat woord bedacht hij zelf. Het was een combinatie van het griekse “kratia”, macht, en het latijnse “meritum”, verdienste. Macht voor degene met verdienste dus. Waarbij verdienste staat voor IQ + inzet. Geen aristocratie, met macht op basis van geboorterecht, of een plutocratie gebaseerd op rijkdom, maar de macht bij de slimsten.
Het nieuwe onderwijssysteem was geen lang leven beschoren, de Labour Party maakte er eind jaren zestig een einde aan, maar de term meritocratie was geboren. Het werd vanaf dat moment veelvuldig gebruikt, alleen wel op een heel andere manier dan Young had bedoeld. Hij had een satirische dystopie geschreven, waarmee hij wilde laten zien dat een meritocratie de samenleving uit elkaar zou drijven. In plaats daarvan werd meritocratie nu vaak in de politieke arena gebruikt als iets nastrevenswaardigs. Mensen alleen nog maar beoordelen op basis van hun talent en inzet, dat vonden veel politici een goed idee. Ook sociaaldemocraten. Ook in Nederland.
Maar… is dat wel terecht? De meeste mensen vinden het niet meer dan normaal dat je aangeboren talent je een betere positie geeft in de samenleving. Als je slim bent en bepaalde talenten hebt, dan ligt de weg naar een goede baan, een mooi huis, geld, status en zelfverwerkelijking voor je open. Maar hoe rechtvaardig is dat eigenlijk? Is het echt je eigen verdienste, of misschien vooral het gevolg van toeval en de kansen die je krijgt?
Neem het voorbeeld uit het boek Cast-off youth van hoogleraar sociologie Thomas Sticht. Door een administratieve fout in het Amerikaanse leger werden eind jaren zeventig alle jonge mannen die normaal gesproken niet mochten worden toegelaten tot de opleiding omdat ze een te lage IQ-score hadden, toch toegelaten. En wat bleek? Deze mannen konden eigenlijk net zo goed mee als de rest. Bovendien waren hun toekomstperspectieven er een stuk op vooruit gegaan doordat ze niet waren afgewezen, maar de kans hadden gekregen zich in het leger te bewijzen.
Een ander mooi voorbeeld staat in de bestseller Outliers, the story of success van Malcolm Gladwell. Daarin staat een onderzoek van de Canadese psycholoog Roger Barnsley, die ontdekte dat de best presterende Canadese ijshockeyspelers waren geboren in januari, februari of maart. Een raar gegeven, want wat heeft geboortemaand nou te maken met ijshockeytalent? Best veel, zo blijkt… Dat zit zo.
De selectie van de spelers vindt al op jonge leeftijd plaats aan het eind van het kalenderjaar. De jongens die geboren zijn in deze maanden zijn op dat moment dus allemaal maanden ouder dan hun teamgenoten. En hebben daardoor vaak fysiek voordeel, zijn net iets groter en sterker, en vallen daardoor meer op. Dit vergroot de kans dat ze worden geselecteerd. Vervolgens krijgen zij door de selectie meer aandacht en extra training, wat hun voorsprong nog verder vergroot. Dit is wat ook wel het Mattheuseffect wordt genoemd, verwijzend naar de Bijbelse woorden: “Want aan een ieder die heeft, zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden”…
De voorbeelden die ik net noemde laten zien dat het in het leven niet alleen gaat om talent, maar zeker ook om de kansen die je krijgt. En dat je er zelf meestal helemaal niets aan kunt doen of je die kansen krijgt of niet. U zult het vast met me eens zijn als ik zeg dat dat eigenlijk best logisch klinkt. Maar als we met die blik naar de samenleving kijken, dan wringt er iets.
Want hoger opgeleiden hebben vaker een vaste baan, verdienen meer, leven langer, zijn gezonder en gelukkiger. En die kloof wordt steeds groter. Omdat de meeste mensen die verschillende uitkomsten kennelijk normaal vinden. Maar is het wel zo normaal dat iemand die intelligenter is, ook meer verdient? Is het normaal dat iemand met meer diploma’s meer kans heeft op een vaste baan dan iemand met minder diploma’s? En is het normaal dat hoger opgeleiden zes jaar langer leven dan lager opgeleiden? Ik vind dat niet normaal.
Is het normaal dat hoger opgeleiden zes jaar langer leven dan lager opgeleiden? Ik vind dat niet normaal.
Wat in hoeverre is verschil op basis van talent echt rechtvaardig? Als je heel hard je best hebt gedaan om je diploma’s te halen, dan heb je natuurlijk ook een goede beloning verdiend. Maar het wordt al ingewikkelder als je door toeval, bijvoorbeeld omdat je ouders dure bijlessen konden betalen, er doorheen bent geduwd.
Waar je terecht komt, is niet alleen gebaseerd op talent en inzet, maar voor een groot deel ook afhankelijk van omgevingsfactoren.
Schoolprestaties blijken afhankelijk van een grote hoeveelheid omgevingsfactoren. Of je ouders je kunnen helpen met je huiswerk bijvoorbeeld. Of ze voldoende geld hebben om niet aan in permanente financiële stress te zitten, of ze gezond zijn, of er boeken in huis zijn, of er thuis Nederlands wordt gesproken, of er geen huiselijk geweld is, of er voldoende aandacht wordt besteed aan algemene ontwikkeling. Of je ouders überhaupt thuis zijn.
En wat te denken van de school waar je op zit: heb je goede leraren? Kan je met ze overweg? Hebben ze oog voor jou? Is het onderwijsniveau op orde? Of is er misschien sprake van een lerarentekort op jouw school? En schatten ze je talent wel op waarde? Dat blijkt nogal uit te maken. Onderzoek laat zien dat kinderen met laag opgeleide ouders een vier keer zo grote kans hebben om een te laag schooladvies te krijgen, dan kinderen van hoger opgeleide ouders.
Onze meritocratie is dus helemaal niet zo zuiver als we denken. Waar je terecht komt, is niet alleen gebaseerd op talent en inzet, maar voor een groot deel ook afhankelijk van omgevingsfactoren. Omgevingsfactoren waar je zelf geen invloed op hebt en die voor ongelijkheid zorgen. Voor gelijke kansen is het daarom belangrijk dat we compenseren voor die omgevingsfactoren. Dat we ongelijk investeren voor gelijke kansen.
Voor gelijke kansen is het belangrijk dat we compenseren voor omgevingsfactoren. Dat we ongelijk investeren voor gelijke kansen.
Als wethouder onderwijs en armoede heb ik daar afgelopen jaren mijn speerpunt van gemaakt. Ongelijkheid bestrijden met ongelijkheid. Simpelweg omdat kansen niet gelijk zijn verdeeld. Daarom gaven we leraren in achterstandswijken een drie keer zo hoge bonus om zo de beste leraren naar die buurten te trekken. Scholen met meer kansarme leerlingen krijgen meer geld om hun leerlingen beter onderwijs te bieden via de kansenaanpak. We introduceerden de brede brugklasbonus om de vroegselectie tegen te gaan en kinderen langer de tijd te geven om zich te ontwikkelen. En we beperkten de ouderbijdrage omdat onderwijs niet afhankelijk mag zijn van het inkomen van je ouders.
Het zijn allemaal dingen waar je als wethouder niet echt over gaat, maar van het wethouderssocialisme heb ik geleerd dat als je een probleem ziet, je dat probleem ook moet benoemen en daar een oplossing bij moet zoeken, ook al valt dat buiten de voor jou gestelde regels. Op deze manier hielden we vanuit Amsterdam de landelijke politiek ook een spiegel voor: zo kan het ook.
En het heeft effect gehad. Het heeft geholpen om meer recht te doen aan het talent van kinderen, en om de ongelijkheid tegen te gaan. Daar ben ik trots op. Maar toch is het nog niet genoeg…
Niet alleen omdat er nog veel ongelijkheid te bestrijden is. Maar ook omdat we ook een andere schaduwkant van de meritocratie onder ogen moeten zien, die minstens net zoveel onrechtvaardigheid veroorzaakt. Namelijk dat die meritocratisch denken van onze samenleving een wedstrijd maakt, die ons verdeelt in winnaars en verliezers. De meritocratie ordent onze samenleving als een ladder, met hogere en lagere treden.
Dus spreken we over hoger en lager opgeleid, over opklimmen en afstromen, over sociale stijgers, en over ‘van een dubbeltje een kwartje worden’. De boodschap die we daar voortdurend mee afgeven is: hoger is goed, lager is minder. Je komt de uitspraak overal tegen, ook in veel PvdA-retoriek. ‘Van een dubbeltje een kwartje worden’ komt voor in speeches, verkiezingsprogramma’s en manifesten. Ook ik heb het ongetwijfeld meer dan eens gezegd.
Maar een aantal jaar geleden begon het bij me te knagen: Wat zeggen we hiermee nou eigenlijk? Natuurlijk moeten kinderen die naar de universiteit kunnen en willen, niet belemmerd worden door waar ze zijn geboren, wie hun ouders zijn of wat hun financiële situatie is. Sociale stijging heeft veel kinderen bevrijd. Ook ikzelf ben daar een product van. Als eerste in de familie naar de universiteit, als enige gepromoveerd. Maar maakt mij dat beter dan anderen?
Door kansengelijkheid te presenteren als: “kijk, iedereen kan stijgen”, geven we impliciet ook een boodschap mee aan mensen die, om welke reden dan ook, de ‘klim’ niet maken. Ook de mensen die geen dubbeltjes en kwartjes meer hebben meegemaakt, weten dat een dubbeltje minder waard is. Is dat echt wat we willen zeggen?
Ook de mensen die geen dubbeltjes en kwartjes meer hebben meegemaakt, weten dat een dubbeltje minder waard is. Is dat echt wat we willen zeggen?
Helaas, daar heeft het soms wel de schijn van. Want waarom verdienen leraren op het vmbo minder dan op het vwo? Waarom gaan vmbo kinderen maar vier jaar naar de middelbare school en vwo kinderen zes jaar? Waarom vragen we van vmbo-ers al op hun 15e of 16e om een beroepsrichting te kiezen, midden in hun pubertijd, terwijl vwo-ers daar veel langer de tijd voor krijgen? Waarom zijn vmbo scholen vaker oudere, grotere scholen dan vwo’s? Waarom gaan schoolreisjes op het vmbo vaak niet verder dan Antwerpen, terwijl de gymnasiasten naar Rome gaan? Waarom wordt er op de meeste vwo’s wel filosofie gegeven en op het vmbo niet? Waarom gaat het vak burgerschap op het vwo meestal over zelfontplooiing en op het vmbo over de normen en waarden waar je je aan moet houden?
De hogepriesters van de meritocratie strooien ons zand in de ogen over gelijke kansen, en ondertussen wordt de kloof steeds groter. De vraag is hoe we dat kunnen laten gebeuren in een land dat zichzelf zo graag op de borst klopt over gelijkwaardigheid.
De hogepriesters van de meritocratie strooien ons zand in de ogen over gelijke kansen, en ondertussen wordt de kloof steeds groter.
Michael Sandel, hoogleraar politieke theorie aan Harvard, denkt het antwoord te weten. In zijn boek De tirannie van verdienste stelt hij dat een meritocratie leidt tot een samenleving van winnaars en verliezers. De winnaars zijn degenen die de ladder weten te beklimmen, met of zonder hulp van buitenaf. De verliezers zijn degenen die dat niet lukt, omdat ze dat niet kunnen of omdat ze daarin worden tegengehouden door hun omstandigheden.
Omdat de kloof een rechtvaardiging vindt in de meritocratie – de winnaars hebben er harder voor gewerkt of zijn gewoon slimmer dan de verliezers – bepaalt dat ook het zelfbeeld van de winnaars en de verliezers. Het leidt tot zelfingenomenheid aan de ene kant en een gevoel van vernedering en gekrenkte trots aan de andere kant. Precies zoals Michael Young met zijn satire over het Britse onderwijssysteem al had voorspeld.
Dat succes vaak helemaal geen keuze is, maar het gevolg van toeval – je bepaalt niet zelf het talent waarmee je geboren wordt, of de omstandigheden waardoor je wel of niet vooruit wordt geholpen – wordt daarbij door de winnaars gemakkelijk vergeten. Niets fijner dan succes alleen maar zien als je eigen verdienste.
Dit heeft grote maatschappelijke consequenties, stelt Sandel. Het zorgt ervoor dat mensen aan de bovenkant van de meritocratische ladder zich steeds minder bekommeren om degene die onderaan staan. Als je gelooft dat succes een keuze is, hebben mensen lager op de ladder dat immers aan zichzelf te wijten. Daarmee leidt meritocratie tot verlies aan solidariteit en het steeds verder uit elkaar drijven van de samenleving.
Meritocratie leidt tot verlies aan solidariteit en het steeds verder uit elkaar drijven van de samenleving.
Dat is niet zomaar een theorie van een wetenschapper. Je ziet het overal om je heen.
Eind juni zag ik in Tuschinski de première van ‘Generatie vmbo’, een film gemaakt door en met vmbo-leerlingen van het Media College in Amsterdam West. Meester Yasin Yaylali had mij uitgenodigd bij de première aanwezig te zijn en na afloop met de leerlingen te praten. Er hing een opgewonden stemming: niks spannender dan jezelf op een filmdoek zien van vijf bij twee meter. Zeker als je 16 bent.
De leerlingen hadden niet verwacht dat de documentaire echt in Tuschinski vertoond zou worden, vertelde meester Yasin me voor de film. Toen de leerlingen binnen kwamen zeiden ze: “Wow meester, zijn we dit écht waard?”
Het slechte imago van het vmbo en het slechte zelfbeeld van vmbo’ers komen ook in de documentaire aan de orde. Een leerling vertelt: “Ik heb soms vrienden die, als ik zeg dat ik op het vmbo zit, aan me vragen: vecht jij veel? Heb je niet goed je best gedaan?”…
De documentaire is goed gelukt. Hij laat precies zien wat meester Yasin beoogde: wat een leuke kinderen het stuk voor stuk zijn! Maar ik verliet de bioscoop ook met een zwaar gevoel. De manier waarop de kinderen naar zichzelf kijken – als minder, als kinderen die moeten bewijzen dat ze het ook heus waard zijn – vind ik onverdraaglijk. Welke boodschap geven wij mee aan vmbo-leerlingen, de helft van onze kinderen?!
Hoe zouden we dat kunnen doorbreken? Je zou het in de terminologie kunnen zoeken. Want waarom hebben we het bijvoorbeeld over lager en hoger opgeleiden? Mij lijkt het verstandig te zoeken naar minder hiërarchisch geordende woorden, al ben ik in mijn jarenlange zoektocht nog geen echt goed alternatief tegen gekomen. Sommige mensen stellen voor om te spreken over praktisch en theoretisch, wat inderdaad voor veel opleidingen toepasbaar is, maar ook geen sluitend alternatief biedt. Niet voor niets staat de ‘t’ in vmbo-t voor theoretisch. En Medicijnen kan je net zo goed een praktische als een theoretische studie noemen. Bovendien moeten we oppassen dat we theoretisch dan niet meteen weer boven praktisch plaatsen.
Veel belangrijker dan het gebruiken van andere termen vind ik het daarom om te werken aan hoe we verschillende talenten en vaardigheden waarderen.
Veel belangrijker dan het gebruiken van andere termen vind ik het daarom om te werken aan hoe we verschillende talenten en vaardigheden waarderen. Het is een misverstand te denken dat kansengelijkheid betekent dat iedereen die meritocratische ladder op moet kunnen komen. Kansengelijkheid moet gaan om een gelijke kans op waardering, op een goed bestaan, ongeacht de aard van je talent. Het gaat over het beste uit jezelf kunnen halen, maar vervolgens ook op waarde te worden geschat, welke opleiding je ook gedaan hebt, en wat voor werk je ook doet. Want echt, de notaris, de bankier of de consultant mogen dan meer verdienen dan de leraar, de verpleger en de pakketbezorger, dat maakt ze nog niet meer waard. Dat is in coronatijd heel duidelijk geworden.
En daarom moeten we af van het idee dat succes een keuze is, en beter beseffen dat het vooral het gevolg is van toeval en geluk. Het geluk dat je met een goed stel hersens bent geboren, dat je gezond bent, dat je in staat bent om je in te zetten. En het geluk dat je geboren bent in een omgeving die je mogelijkheden biedt en vooruit helpt. Het had zomaar anders kunnen zijn. Als we ons dat wat meer beseffen, en ook onze kinderen daar meer van meegeven, dan zullen we ook een ander meer gunnen en bereid zijn onze welvaart eerlijker te delen.
Het antwoord op het doorgeslagen individualistische, meritocratische denken dat onze samenleving al decennia in haar greep heeft en steeds meer verdeelt, is dus een nieuwe koers, waarin iedereen een gelijke kans krijgt op waardering en een gelijkwaardige positie in de maatschappij. Het moet socialer en democratischer. Sociaal democratischer dus. En ja, dat kunnen we deels binnen het onderwijs realiseren.
Het moet socialer en democratischer. Sociaal democratischer dus.
Maar het antwoord op de ongelijkheid in de samenleving vinden we natuurlijk niet alleen in het onderwijs. Veel van die ongelijkheid ontstaat of verscherpt zich buiten school en zal ook daar moeten worden opgelost. Door de flexibilisering van de arbeidsmarkt aan te pakken bijvoorbeeld, waarvan de nadelige effecten vooral terecht komen bij mensen met minder diploma’s, door de inkomensverschillen te verkleinen door het verhogen van het minimumloon, door het heffen van progressieve belastingen, maar bijvoorbeeld ook door mensen meer gelijke kansen te geven op het vinden van een huis, en door meer te investeren in betaalbare woningen.
Beste mensen, één van de grootste uitdagingen waar de politiek voor staat, is het terugvinden van geloof in de politiek zelf: in wat de politiek vermag. Want als de politiek meer met zichzelf bezig is dan met het werkelijk oplossen van urgente problemen in het land, is het niet gek dat vertrouwen in de politiek verdwijnt. Waar wijs en daadkrachtig politiek handelen uitblijft, ervaren mensen een steeds grotere afstand tussen zichzelf en de overheid.
In mijn ogen is dat verlies van vertrouwen voor een groot deel het gevolg van politiek handelen waarbij verantwoordelijkheid wordt afgeschoven van het collectief naar het individu. Onze samenleving is in toenemende mate terechtgekomen in een individualistische, meritocratische maalstroom. Succes wordt hierin als een eigen keuze en dus ook als eigen verdienste gezien, waardoor de noodzaak van solidariteit uit beeld is geraakt. Van geloof in de maakbaarheid van de samenleving zijn we opgeschoven naar geloof in het individu dat het zelf moet maken.
Het neoliberalisme dat ons al decennia in haar greep houdt, heeft geleid tot een geleidelijke uitholling van geloof in collectieve oplossingen in het algemeen belang.
Het neoliberalisme dat ons al decennia in haar greep houdt, heeft geleid tot een geleidelijke uitholling van geloof in collectieve oplossingen in het algemeen belang. En het heeft geleid tot privatisering, flexibilisering en vermarkting van een steeds groter deel van wat van collectieve waarde is in een samenleving: eerlijk werk, goed onderwijs, betaalbaar wonen, liefdevolle zorg en een veilige leefomgeving. Het is een koers die in het voordeel werkt van diegenen die het zelf wel kunnen rooien, maar in het nadeel van diegenen die afhankelijk zijn van een steun in de rug.
De oplossing is simpel, maar niet eenvoudig. We moeten terug van het individuele belang naar het collectieve belang, van de nadruk op individueel succes naar gezamenlijk succes, van een kansrijk leven voor sommigen naar een kansrijk leven voor iedereen. Nederland is geen ‘gaaf land’ als meer dan 100.000 mensen dakloos zijn, honderdduizenden kinderen in armoede opgroeien, betaalbare woningen niet meer te vinden zijn voor jonge mensen, de publieke sector kampt met grote personeelstekorten, jongeren steeds vaker te maken hebben met schulden en psychische problemen, klimaatdoelen niet gehaald worden en bestaanszekerheid een schaars goed is geworden, waarvoor eenieder zelf verantwoordelijk is.
En zelfs al zit je er zelf warmpjes bij: de toenemende ongelijkheid zal ons uiteindelijk allemaal schade toebrengen. Want in samenlevingen waar de ongelijkheid toeneemt, daalt de gemiddelde levensverwachting, zijn mensen ongezonder, ongelukkiger, voelen ze zich minder veilig en daalt het vertrouwen in elkaar. Je kan als land nog zo rijk zijn, als de rijkdom te ongelijk is verdeeld, dan daalt de kwaliteit van leven. Het doel van een samenleving moet daarom ook niet economische groei zijn, maar maatschappelijk welzijn en welbevinden. En een kansrijk leven voor iedereen.
Het doel van een samenleving moet niet economische groei zijn, maar maatschappelijk welzijn en welbevinden. En een kansrijk leven voor iedereen.
Niet omdat iedereen hetzelfde moet kunnen worden of moet kunnen zijn, maar juist dat we waarde hechten aan verscheidenheid. In een rechtvaardige samenleving krijgt iedereen de kans om zijn eigen plek in te nemen en daar waardering voor te krijgen, zonder dat daar een voortdurende competitie aan ten grondslag ligt, waarin de sterksten altijd winnen.
Een kansrijk leven voor iedereen betekent niet alleen het openzetten van de deur van het gymnasium voor diegenen die dat kunnen en willen, maar bijvoorbeeld ook een grotere erkenning van het belang van praktijkonderwijs. Het betekent dat we kinderen langer de tijd geven om zich te ontplooien en onze waardering vooral laten uitgaan naar de bijdrage die iemand kan leveren aan de samenleving in plaats van alleen te kijken naar individueel gewin.
Ons ideaal moet niet zijn om iedereen zo hard mogelijk te laten streven om bovenaan de ladder te komen. Het onderwijs hoort geen wedstrijd te zijn, het leven geen race met winnaars en verliezers. Degene die economisch succes heeft is niet beter, meer waard of hoger dan degene die economisch minder succesvol is. Dus weg met die ladder, en waarderen wat van waarde is. Dát is samenleven!
Dus weg met die ladder, en waarderen wat van waarde is. Dát is samenleven!
Lieve mensen, Heintje Davids zong bijna honderd jaar geleden: “Als je voor een dubbeltje geboren bent, bereik je nooit een kwartje”. En veel mensen zijn het daar nog steeds mee eens. Ze denken dat ongelijkheid een gegeven is: iets waar we nooit vanaf komen. Een fact of life. Ik ben het daar hartstochtelijk mee oneens. Ongelijkheid is een keuze. Een cynische keuze die ik niet wil maken.
We kennen de problemen en we weten dat ze oplosbaar zijn. Dus moeten we blijven strijden voor een rechtvaardige samenleving met gelijke kansen voor iedereen. Met het hoofd, met het hart, en met alle middelen die ons ter beschikking staan!
Kaoutar, Hakima, Basma, Halima en Ayah schreven een open brief aan Het Parool, waarin ze hun ervaringen beschreven en schoolbesturen opriepen om kansenongelijkheid en segregatie te bestrijden. Ze sloten de brief af met de volgende woorden: “Alle kinderen, ongeacht hun thuissituatie, moeten kunnen opgroeien in een Amsterdam en in een land waar gelijkwaardigheid […] geen doel, maar een gegeven is.”
Beter had ik het zelf niet kunnen zeggen.
Dank u wel.
Marjolein Moorman
Wethouder Onderwijs, Armoede & Inburgering in Amsterdam
Lijsttrekker PvdA Amsterdam