Voorzitter, dank voor het woord.
Vandaag staan de algemene beschouwingen over de Voorjaarsnota op de agenda. Ik zie dat als het moment dat iedere partij stilstaat bij wat zij de komende jaren wenst voor Amsterdam en aangeeft hoe ze die wens tot vervulling wil brengen. En hoewel we over dat laatste veel van opvatting zullen verschillen, denk ik eigenlijk dat we het over het eerste meer eens zijn dan het soms lijkt. We zijn hier in deze zaal immers allen Amsterdammers. En hoewel Amsterdammers er zijn in alle mogelijke soorten en maten, is er een ding dat ons bindt: onze liefde voor de stad.
Die liefde voor de stad reikt inmiddels ook tot ver buiten onze stadsgrenzen. Amsterdam is populairder dan ooit. Er zijn meer mensen die hier willen wonen dan er huizen zijn wat de stad ook aantrekkelijk heeft gemaakt voor buitenlandse vastgoedinvesteerders, en geen enkele Europese hoofdstad heeft zoveel hotels per inwoner als Amsterdam. Er overnachten jaarlijks in Amsterdam meer toeristen dan in Berlijn, dat zowel qua oppervlakte als inwonertal ruim vier keer zo groot is als Amsterdam.
Wat is de stad
Dat Amsterdam aantrekkelijk is, begrijp ik uiteraard heel goed. Want onze stad, met al haar diversiteit, haar levendigheid, haar geschiedenis en bijzondere karakter is een plek waar gelukkig heel veel mensen zich thuis voelen. Maar juist dat bijzondere karakter, dat echt Amsterdamse, de ziel van de stad, staat onder druk. Die ziel wordt gevormd door ons allemaal – wij Amsterdammers. Mensen die naar elkaar omkijken, mensen die een ander helpen, maar ook mensen die luidruchtig discussiëren over zaken waarover zij het oneens zijn. Amsterdammers die voor elkaar opkomen als dat nodig is, die van zich laten horen en niet bang zijn om zich uit te spreken. Die trots zijn op hun stad. Amsterdamse branie. Grote mond, klein hartje.
Voor wie is de stad
De ziel van stad kom je tegen op straat, maar vooral ook op andere plekken waar ontmoeting plaatsvindt. In bibliotheken, bij de bakker, op het pleintje, in parken, speeltuinen, gebedshuizen, op de kermis of in de bruine kroeg. Op deze plekken ontmoet je mensen van buiten je bubbel en leer je je verplaatsen in een ander. Hier ontstaat een gevoel van gezamenlijkheid, ga je je echt onderdeel voelen van een buurt, word je gezien. Door deze plekken houd ik van onze stad. Dankzij het werk in de gemeenteraad kom ik er gelukkig regelmatig. Ik denk aan vaders in de Transvaalbuurt, die in het weekend scheidsrechter zijn van de zenuwslopende voetbalwedstrijdjes van hun kinderen op het pleintje voor de deur. Ik denk aan de kroegbaas in de Jordaan die de huissleutels van zijn vaste gasten bewaart, maar die ook na het eerste bezoek al onthield hoe ik mijn koffie drink. Aan buurvrouwen die elkaar taalles geven, aan het buurthuis in de Bijlmer waar kinderen ontbijt krijgen. Aan een huiskamer Bos en Lommer waar moeders elkaar kunnen treffen en het hebben over de opvoeding van hun kinderen of de wens om weer te gaan werken. En ik denk ook aan de ondernemers in mijn eigen buurt, die mijn zoon bij naam kennen en hem altijd een plakje kaas of een zakje rozijnen toestoppen als we onze boodschappen komen doen. Deze plekken maken onze stad. Hierdoor ontstaat sociale cohesie, worden gemeenschappen in onze stad gevormd en wordt onze democratie versterkt. Op die plekken komt de zogenoemde ‘burgermaatschappij’, het maatschappelijk middenveld, tot bloei. En dat heeft een democratie nodig om goed te functioneren. Die sociale plekken, die plekken waar mensen een thuis vinden buiten hun huis, zijn dus onmisbaar in onze stad. Zowel voor het individu dat er gebruik van maakt, als voor het collectief.
Maar voor die plekken is ruimte nodig en in een tijd waarin ruimte schaars is en de stad ongelofelijk duur is geworden, is dat een steeds grotere uitdaging. Ik ben daarom blij dat in de voorjaarsnota ruimte wordt gemaakt voor fysieke ontwikkeling van de stad. Fysieke ontwikkeling met sociale impact, plekken die zorgen voor verbinding. De prachtige bibliotheek die in Zuidoost komt, het bijzondere theater in Nieuw-West, de uitbreiding van het Flevoparkbad, het Slavernijmuseum en een brug over het IJ zijn daar belangrijke voorbeelden van.
Van wie is de stad
Voorzitter, door de ruimte die de ‘markt’ heeft ingenomen is er minder ruimte voor sociale plekken. Doordat ook het grote geld heeft ontdekt hoe bijzonder, of hoe bijzonder lucratief, Amsterdam is. Bruine kroegen, maar ook die kringloopwinkel waar de hele buurt komt of de groentewinkel waar je later mag betalen als je je portemonnee vergeten bent zijn daar een onderdeel van. Eigenlijk gaat het om alle plekken waar niet enkel verdiend wordt aan de stad, maar waar ook iets wordt teruggedaan. Alle plekken waar ondernemers en buurtbewoners actief zijn die dat doen uit liefde voor de stad, voor hun buurt, voor hun vak. Amsterdammers die het publieke belang minstens zo belangrijk vinden als het eigen belang, mensen die zich inzetten voor een ander. Deze mensen dragen elke dag bij aan die sterke burgermaatschappij. Die plekken moeten we dus beschermen, want als die plekken verdwijnen, wordt onze samenleving kwetsbaar. We hebben deze saamhorigheid en solidariteit nodig voor een gezond democratische bestel en voor een sociaal Amsterdam. We moeten als gemeente dus vooral de nadruk leggen op hoe we die gemeenschap, saamhorigheid en solidariteit kunnen ondersteunen, in plaats van ruimte te maken voor individueel gewin. We moeten stoppen met de ‘verpoening’ van de stad.
We moeten fysieke keuzes maken met sociale uitkomsten. Ik vat dat soort ruimte samen in de term ‘sociaal vastgoed’. Sociaal vastgoed dient niet alleen het belang van de bezitter, maar ook het belang van de maatschappij. Het gaat daarbij om een eerlijke verdeling die ruimte biedt voor betaalbaar wonen, voor buurtcafés, voor bibliotheken en voor fietsenmakers. Het biedt ruimte aan datgene dat onze samenleving verbindt, aan datgene dat ons Amsterdammers verbindt.
Sociaal vastgoed
Sociaal vastgoed is niet alleen een taak voor de gemeente. Ook partijen die verdienen aan onze stad, moeten wat de PvdA betreft bijdragen aan sociaal vastgoed. Ook zij moeten zich de vraag stellen wat zij doen om het unieke karakter van Amsterdam te behouden en hoe zij ook het publieke belang kunnen dienen.
Mijn pleidooi vandaag is simpel: meer maatschappij en minder commercie. Meer regie en minder markt. Dat betekent ook dat we kritisch moeten kijken naar de invloed van de vele bezoekers in Amsterdam op de leefbaarheid in de stad. De druk die het toerisme op de stad legt is onverminderd groot en uit de bezoekersprognose 2022-2024 van O&S volgt dat in alle scenario’s in 2024 de signaalwaarde van 18 miljoen overschreden wordt. Ik dien daarom samen met GroenLinks en D66 een motie om richting in begroting van 2024 de toeristenbelasting fors te verhogen, om zo het aantal overnachtingen omlaag te brengen.
Daarnaast dien ik een motie in om te onderzoeken van wie onze stad is, in fysieke zin. Om in gesprek te kunnen met alle vastgoedeigenaren in de stad over hun rol met betrekking tot sociaal vastgoed, moeten we eerst weten wie die eigenaren zijn. Het onderzoek van het Parool naar private verhuurders van woningen is gedateerd en een onderzoek naar eigenaren van vastgoed voor winkels en bedrijven ontbreekt nog.. Want dat je eigenaar bent van vastgoed in onze stad, betekent niet dat je in je eentje mag bepalen hoe de stad eruit ziet.
Tot slot dien ik een motie in voor de mensen die zich inzetten voor onze stad, maar daarbij soms verdwalen in de bureaucratie. Ik wil graag dat de gemeente deze mensen actief gaat ondersteunen omdat wat zij doen onmisbaar is en zij nu te vaak het onderspit delven tegenover grote marktpartijen.
Voorzitter, Amsterdam is een sociale stad. Altijd al geweest. Het maakt onze stad aantrekkelijk en geliefd. Maar we lijken soms haast te vergeten van wie de stad ècht is. De stad is van ons, van iedereen hier in deze zaal, van iedereen daarbuiten, van alle Amsterdammers.