Opinie: PvdA heeft van zichzelf verloren
In dit artikel van Jurriaan Fransman doet hij een eerste aanzet voor de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017.
Ter inleiding
Om de enorme nederlaag van de TK verkiezingen enigszins te kunnen duiden en begrijpen, is een korte historische context noodzakelijk. Dat geldt zeker ook als je mogelijke wegen naar de toekomst wilt uitzetten. Deze verkiezingsnederlaag was vernederend een deels onverdiend. Maar wel verklaarbaar en helaas ook begrijpelijk. Ja, ook ik weet, zoals iedereen elkaar nu napraat, dat wij naar de toekomst moeten kijken, maar als we niet analyseren welke structurele fouten er in het verleden zijn gemaakt, dan is de toekomst ongewis en vooral opportunistisch en wispelturig. In de meeste analyses staan twee zaken centraal: de afgelopen vier jaar en de campagne. Met name die afgelopen vier jaar zijn geen op zichzelf staand feit, maar een uitvloeisel van een al veel langer lopend proces dat zijn begin had in november 1989.
Ook de interne partijstructuur heeft verlammend gewerkt op het politieke discours binnen de partij. Daarom zal ik in het tweede gedeelte van deze analyse ingaan op de organisatie- of partijcultuur binnen de PvdA, want de PvdA heeft grotendeels ook van zichzelf verloren. Als je de laatste twintig jaar op een rij zet, zijn de conclusies confronterend.
Het derde deel van dit stuk is gericht op een mogelijk toekomstige organisatiestructuur van de PvdA. Ik heb die voorzet al eens gegeven in 2008, bij mijn afscheid als lid van het gewestbestuur Noord-Holland. Juist ook toen om het inhoudelijke debat aan de basis weer op gang te brengen. Toen was het een stap te ver.
Deze analyse, een maand na de verkiezingen, pretendeert niet compleet te zijn. Wel pretendeer ik van een breder kader uit te gaan dan anderen die (soms al een dag en de verpletterende nederlaag) hun mening gevormd hadden en daarom focusten op een of twee punten. Ieder kader is subjectief. Dit is dan meteen een uitnodiging mijn kader het uit te breiden, want ook ik heb in deze analyse keuzes gemaakt.
Onrust in de fractie
“De PvdA verkeert in een deplorabele staat” mailde Diederik Samsom begin 2009 aan zijn fractiegenoten in de Tweede Kamer. Op zichzelf was dit geen onjuiste constatering; wel een beperkte. En deze verzuchting kwam nog voor de voor de PvdA rampzalig verlopen
Europese-, Staten- en gemeenteraadsverkiezingen en ver voor de wisseling van de partijleiding.
Dat de PvdA in 2012 38 zetels haalde, was natuurlijk een prachtige uitslag, maar heeft ook zand in de ogen gestrooid. In de eerste plaats heeft de SP zijn favoriete rol niet kunnen waarmaken en GroenLinks had zichzelf met het “Kunduz-akkoord” in de voet geschoten. Maar wat wij vaak ook niet meetellen, is dat veel potentiële GL- en D66-kiezers uit strategische overwegingen op de PvdA hadden gestemd. Die 38 zetels waren voor een deel een momentopname, vooral voortkomend uit strategische overwegingen. Niet in eerste instantie als een eerste keus voor de PvdA. De uitslag is dus enigszins geflatteerd.
Congres en formatie 2012
Het regeerakkoord met de VVD heeft altijd als een zwaard van Damocles boven de partij gehangen. Dat begon al toen de TK fractie zich er binnen 24 uur over moest uitspreken. En ook voor het congres was het met vier dagen voorbereidingstijd een kwestie van stikken of slikken. Dat een echt inhoudelijke discussie niet is gevoerd, wordt het beste geïllustreerd door de uitslag van de stemming: 99,5% voor en slechts vijf tegenstemmers (waar ik er één van was!). De framing door de partijleiding, dat “de kiezer ons als het ware gedwongen had tot deze coalitie”, is van het begin af aan een schrale poging geweest om de samenwerking met alléén de VVD te verdedigen. Met dramatische gevolgen. Ik noemde het al in november 2012 “politieke zelfmoord.”
Niet dat ik tegen het nemen van regeringsverantwoordelijkheid was, integendeel. Alleen: als je weet dat je midden in een crisis zodanig moet bezuinigen, is het noodzakelijk een zo breed mogelijk draagvlak te creëren. Dus samen met D66 en de Christen Unie. Niet alleen voor een meerderheid in de Eerste Kamer, maar omdat bezuinigingen het eerste èn het hardste aankomen bij ons potentiële electoraat: chronisch zieken en gehandicapten, de verplegenden in de zorgsector, het onderwijs en de kunst- en cultuur. Drie sectoren waar de PvdA traditioneel ijzersterk was. Mensen voor wie de PvdA traditioneel opkwam en die zich nu grotendeels in de steek gelaten hebben gevoeld.
Samsom kreeg het congres in 2012 mee met de verzekering “dat nog veel moest worden ingevuld.” (sic). Welnu, die invulling is er gekomen en wel op de meest Angelsaksische wijze. En dat terwijl voormalig partijleider Job Cohen en de toen net aangetreden voorzitter Hans Spekman nog geen half jaar daarvoor in een interview in Trouw (16 februari 2012) hadden verklaard dat de PvdA “haar ideologische veren nu harder nodig heeft dan ooit” en de PvdA vindt dat wij “linksom uit de crisis” moeten komen. Op dat congres meldde Samsom dat hij zelf geen zitting zou nemen in het kabinet, maar dat dualistisch en kritisch zou volgen vanuit de Tweede Kamer. Dat schiep vertrouwen omdat Samsom in aanloop naar de verkiezingen (Samen uit de crisis, 14 juni 2012) nog had gezegd: “Toekomstperspectief, gericht op economische groei en werkgelegenheid. Samen een andere weg inslaan. Een weg van groei en optimisme. Ons land kan sterker en socialer. Onze economie herstelt zich niet door alleen te bezuinigen. Juist nu moeten we investeren in bedrijvigheid en het beste onderwijs voor onze kinderen. Zo creëren we groei en banen.” Dat hij geen tijdspad noemde en kennelijk de periode na 2017 heeft bedoeld, kan nu alleen maar worden geïnterpreteerd, of in ieder geval door velen als zodanig ervaren, als kiezersbedrog.
“Van Waarde”, “de Bakens verzetten” en historische context
De beloofde invulling van het regeerakkoord staat haaks op wat als toekomstvisie voor de partij werd geschreven in het Van Waarde rapport van de Wiardi Beckman Stichting. En op datzelfde congres in een resolutie werd vastgelegd. Ook het rapport van de Commissie Melkert (De Bakens verzetten), ook omarmd door het congres, ademt een duidelijke sfeer naar ideologie en vasthouden aan progressieve waarden. Met deze twee rapporten kwam de partij in een spagaat terecht. Het is dezelfde val waar een paar jaar eerder het CDA in is gelopen. Er werd gewerkt aan een rapport “Kiezen en verbinden, een politieke visie vanuit het radicale midden”, maar in de politieke praktijk koos het CDA voor een kabinet met gedoogsteun van de PVV. Een dergelijke keuze tast de politieke geloofwaardigheid van een partij aan, en onbedoeld, de politieke integriteit.
De onvrede over het handelen van de PvdA de afgelopen jaren komt niet uit de lucht vallen. Het gaat ook niet over één specifiek onderwerp, maar over een scala aan zaken waarin de PvdA de transitie maakte van een strijdbare partij ter linkerzijde, waarbij in economisch en sociaal opzicht het Rijnlandse model leidend was, naar een partij die het Angelsaksisch model weliswaar niet omarmt, maar in de dagelijkse politiek wel als gegeven beschouwt.
1989
Na de val van de Berlijnse Muur (9 november 1989) heeft de sociaaldemocratie nooit een passend antwoord gevonden, dan wel gegeven, op de nieuwe verhoudingen. Dat geldt overigens voor de gehele sociaaldemocratie in West-Europa. De val van de Muur was het sluitstuk van en werd symbool voor de ineenstorting van de Oost-Europese planeconomie.
Aan de westerse kant van die Muur was het voorafgaand een decennium waarin door Margaret Thatcher en Ronald Reagan de basis werd gelegd voor het neoliberalisme. In de geopolitieke praktijk had Reagan een speciale rol in de entente naar Moskou; in de dagelijkse politieke praktijk (in heel West-Europa, behalve Frankrijk, maar dat is een verhaal apart) betekende dit het privatiseren van zo veel mogelijk overheidstaken. Overheids- en openbare nutsbedrijven werden privaat geleide ondernemingen met aan het bedrijfsleven gerelateerde beloningen. De schaduwkanten van het neoliberalisme raakten in de jaren negentig door de economische voorspoed ondergesneeuwd. Om pas in 2008 (bankencrisis) als een boemerang neer te dalen. Neoliberalisme was overigens als begrip nog niet ingeburgerd; dat werd het pas na de financiële crisis van 2008.
De privatiseringsgedachte heeft een enorme invloed gehad op het denken in de PvdA. Wim Kok had het in 1995 over het “afschudden van de ideologische veren”; daarmee werd het Angelsaksische model bijna ongemerkt leidend binnen het handelen van de PvdA. Sluipenderwijs kreeg dit model steeds meer inbedding in West-Europa en zeker binnen de Europese Unie. De scepsis over de EU, ook binnen een deel van onze eigen partij, is voor een groot deel daarop terug te voeren. Maar dat terzijde; dit is een aanpalend, maar ander onderwerp en vergt een eigen analyse. Tijdens de paarse kabinetten in de jaren negentig en in het begin van deze eeuw onder leiding van Wouter Bos ging de PvdA moeiteloos met deze ontwikkeling mee.
In deze periode (jaren negentig t/m 2008) werd ook de basis gelegd voor de huidige Euroscepsis: de “Derde Weg” van Tony Blair en de Britse progressieve denktank The Policy Network, omarmd door Wouter Bos, werden ongemerkt het richtsnoer (sorry voor de CDA term, maar het was een geloof) voor de PvdA. De top van de partij keek naar het westen en onbedoeld stond de PvdA in toenemende mate met de rug naar Europa. Pas in zijn “Den Uijl-lezing” (2009) nam hij daar afstand van, maar door zijn plotselinge vertrek gaf hij zelf daar geen vervolg meer aan.
Er speelde echter ook iets anders: door de privatisering van overheids- en openbaar nutsbedrijven werden de directeur van de school, het ziekenhuis en het verzorgingshuis manager in grote(re), soms gefuseerde, organisaties met dito, marktconforme, beloning. Een belangrijk deel van het (hoger) kader van de PvdA kreeg het (financieel) beter; de werkvloer bleef vaak op de nullijn staan. Het is deze periode dat de divergentie tussen laag en hoogopgeleid, en deels tussen arm en rijk, manifest werd in de PvdA. Het laat zich ook illustreren door het gedrag van een aantal partijprominenten. Sprak Wim Kok in 1995 nog over “exhibitionistische (hij bedoelde waarschijnlijk exorbitante) zelfverrijking”; hij maakte na zijn minister-presidentschap de overstap naar Commissariaten (ING en Shell) en ging deel uitmaken van diezelfde groep veelverdieners. Idem dito de overstap van Wouter Bos naar KPMG. Waren Wim Duisenberg als lid van de Raad van Bestuur van de Rabobank (en minder bekend, Arie van der Zwan als topman van V&D) nog uitzonderingen; vanaf de jaren negentig groeide het aantal PvdA’ers is managementfuncties, met een daaraan gerelateerde honorering, in de (semi) publieke sector explosief. De Wet normering topinkomens was hierin een terechte correctie, maar de beeld van de (te) veelverdiener ebt maar langzaam weg. Zodra de politiek loopbaan ten einde was, prevaleerde het privébelang boven het algemeen- en partijbelang. Onbedoeld kreeg daarmee ook het moreel leiderschap van de PvdA een knauw.
In drie sectoren is de PvdA van oudsher ijzersterk: de (gezondheids)zorg, het onderwijs, kunst en cultuur. In al deze sectoren heeft de PvdA een enorm verlies geleden.
Als we de onvrede proberen te analyseren, vinden we die terug op vele beleidsterreinen. Het gaat niet om een maatregel afzonderlijk, wel om het kabinetsbeleid als geheel. Hoe mooi de uitkomst macro economisch ook is, de bezuinigingen hebben ons potentiële en traditionele electoraat heel hard geraakt. Te hard, als je de cijfers anno maart 2017 bekijkt. Behalve het macro economische verhaal, waarvoor alles moest wijken, is het kabinetsbeleid er een geweest met maatregelen waar de PvdA juist niet voor zegt te staan.
Dagbesteding wordt teruggeschroefd, eigen bijdrage is soms tot 50% verhoogd, chronisch zieken en gehandicapten zijn aan eigen bijdragen 30-35% meer kwijt, tienduizenden thuiszorgmedewerkers zijn ontslagen en een deel kon terugkomen op een nul contract etc. Dit hakt erin bij ons traditionele electoraat.
In het onderwijs is een mislukt plan (Weer samen naar school) afgestoft en heet nu Passend Onderwijs. Er wordt verwezen naar het buitenland. Maar ja, daar zijn de klassen de helft kleiner dan in Nederland. Al in 2011geruikte ik de metafoor “plofklas” (artikel op website BAR)
Afschaffing van de basisbeurs: de GL en VVD-jongere zal het minder treffen dan de jongere uit een relatief eenvoudig milieu. Onder de 24 jaar heeft slechts 1% PvdA gestemd.
Bij kunst en cultuur zijn de 200 miljoen bezuinigingen van het vorige kabinet niet teruggedraaid. Natuurlijk: de grote gezelschappen en musea doen het geweldig. Maar mensen die bij broedplaatsen en productiehuizen werken (voor zover ze nog bestaan), zitten vaak onder het bestaansminimum.
De rechtstaat is weliswaar niet afgebroken; wel is deze minder toegankelijk geworden, onder meer door verhoging van de griffierechten en bezuiniging op sociale rechtshulp.
Maar ook op het gebied van Sociale Zaken: Sociale werkvoorziening wordt afgebouwd, voor Wajongers is er geen werk (wel een herkeuring) en de Wet Werk en Zekerheid biedt vooralsnog alleen een versobering aan van het huidige sociale vangnet.
Immers, en in het bijzonder op het terrein van de (decentralisatie van de) zorg, hebben, naast organisaties, veel partijgenoten vooraf gewaarschuwd voor de enorme haast waarmee de decentralisaties zijn ingevoerd. Ik durf te stellen dat er geen één gemeente is, die de zaken op het gebied van jeugdzorg, participatiewet en Wmo op orde heeft. En de zogenaamde “Keukentafelgesprekken” hebben niet tot doel een zo optimale zorg voor de thuiswonende cliënt/patiënt te bewerkstelligen, maar de hulp van overheidswege zo ver als mogelijk te minimaliseren. Waarbij ook nog eens massaal de privacywetgeving wordt overtreden.
Onder het mom van de Participatiewet worden enorme bezuinigingen doorgevoerd. Een door financiën gedreven beleid en niet een mensgericht beleid. Speciaal als het gaat om jonge mensen met een (lichte) verstandelijke beperking gaat het kabinet een morele grens over.
Als jonggehandicapten van school komen, moeten zij nu thuis blijven wonen. Zij krijgen geen bijstand (voordeurdelers), vallen buiten het zicht van de gemeente en zijn dus niet in beeld voor (betaald) werk, dan wel dagbesteding.
In combinatie met de aanscherping van de bijstandswet betekent dit dat er een verdringing op aan de onderkant van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Wajongers vinden, op een enkele uitzondering na, geen betaald werk. De Haagse idealen liggen mijlenver van de realiteit; het zijn paieren afspraken waarbij de overheid zelf overigens een beschamende voorbeeldfunctie vervult. Zoals het er nu naar uitziet, zullen straks meer dan 50.000 mensen thuis duimen zitten te draaien. Wettelijke rechten van mensen met een beperking worden gemeentelijke voorzieningen, die bovendien met minder geld moeten worden gerealiseerd.
Als het om langdurige zorg gaat, wordt vooral gesproken over ouderen. Voor jongeren is in principe nog niets geregeld. Al is het niet de bedoeling, maar deze groep ontneemt de PvdA ieder zicht op een zelfstandig bestaan.
Het is niet gepraat achteraf: ook van tevoren is gewaarschuwd dat het binnen één jaar decentraliseren van de zorgtaken naar de gemeenten, zonder één pilot te hebben uitgevoerd, met heel veel brokken gepaard zou gaan. Het demissionaire kabinet wast nu zijn handen in onschuld: de gemeenten zouden de wetten weliswaar naar de letter, maar niet goed naar de geest uitvoeren. Daarbij wordt gemakshalve vanuit gegaan dat de kaders die het kabinet en het parlement hebben geschapen, aan alle kanten rammelen. Ik durf de stelling aan dat als in drie provincies een pilot was gehouden, en de evaluatie daarvan deze landelijke uitkomst zou bieden, de PvdA deze decentralisaties nooit op deze manier zou hebben doorgevoerd.
Over de uitbetaling van de PGB’s, is al veel gezegd: de Staatssecretaris spreekt echter nog steeds niet de waarheid als hij stelt dat 95% nu correct wordt betaald. Dat geldt alleen voor de correct bij de SVB aangeleverde opdrachten. Aangezien het systeem van de SVB en dat van de 388 gemeenten niet op elkaar aansluiten, wordt naar schatting slechts 30% correct uitgekeerd.
Maar het gaat ook om andere beleidsterreinen:
Tegenover de strafbaarstelling van illegalen zou een ruimhartig kinderpardon staan. Nu dat pardon toch minder ruimhartig wordt uitgevoerd, liet de PvdA dat passeren. Ook legt de PvdA de staatssecretaris geen strobreed in de weg over afspraken met de politie over het aanhouden van illegalen (illegalen quotum). De partij aan de ene en de fractie en kabinet aan de andere kant, staan hier lijnrecht tegenover elkaar.
In buurland Duitsland zijn op dit moment ca. 360.000 personen in de illegaliteit verdwenen. Extrapolerend naar Nederland, betekent dit ca. 72.000 strafbare illegalen.
In de trieste kwestie van de zelfmoord van de Russische asielzoeker Dolmatov, had iedere staatssecretaris dienen af te treden. De PvdA heeft het aanblijven van de staatssecretaris getolereerd. Bij het hele justitiedossier balanceert de PvdA op een morele grens.
De mediawet is weliswaar aangepast, maar onder verantwoordelijkheid van een PvdA minister had een VVD staatssecretaris nooit zo veel speelruimte mogen krijgen om überhaupt de contouren van deze wet te maken.
’s Lands financiën zijn op orde. Wel zullen de gevolgen zoals hierboven geschetst, zullen nog lang hun sporen nalaten. De stelling dat het nog veel erger had kunnen zijn als de PvdA niet in het kabinet had gezeten, zou best waar kunnen zijn. Maar wat hierboven staat, is al erg genoeg en bovendien is het nog steeds geen reden om alléén met de VVD te regeren.
De inhoudelijke toekomst
Over de inhoudelijke toekomst kan ik kort zijn: leidraad zijn de rapporten ‘Van Waarde’ en ‘De Bakens verzetten’. Wellicht moeten zij op een paar punten worden aangepast, maar in principe vormen zij een sterk fundament waar de partij de komende jaren op kan voortbouwen. De politieke realiteit is natuurlijk altijd weerbarstig: stel dat bij een minderheidskabinet dat gelegenheidscoalities moet aangaan compromissen moeten worden gesloten, dan blijven deze rapporten een goede toetssteen. Dat wil dus zeggen: niet het star vasthouden aan, maar wel het als leidraad nemen van deze rapporten.
Organisatiecultuur
We moeten ons realiseren dat, behalve Ruud Koole, sinds 1991 geen van de voorzitters van de PvdA haar of zijn termijn heeft uitgezeten. En datzelfde geldt sinds 2002 voor alle partijleiders na Wim Kok. Acht voorzitters (waaronder één duovoorzitterschap) en vijf partijleiders. Dat betekent dat de PvdA een structureel probleem heeft en dat er kennelijk een continue spanning bestaat tussen de partij als vereniging en de fractie in Den Haag. De enige reden dat Koole zijn termijn kon volmaken, was zijn goede verstandhouding met toenmalig partijleider Bos. Zodra deze verhouding fractie en voorzitter alleen zakelijk is, delft de voorzitter het onderspit. Althans, volgens de statistieken. Dat vergt een nadere analyse, te meer omdat de meeste voorzitters op oneigenlijke gronden werden gedwongen terug te treden. En dit is het laatste dat met een volgende voorzitter mag gebeuren.
Marianne Sint moest terugtreden omdat zij onbereikbaar was op fietsvakantie in Italië (de begintijd van de mobiele telefonie; dus geen bereik) ten tijde van de WAO-crisis. Kijk de beelden er maar op na: vicevoorzitter Frits Castricum debiteerde op de televisie dat “hij Marianne niet kon bereiken.” Doordat hij zijn verantwoordelijkheid als vicevoorzitter niet nam, raakte het bestuur verlamd en de partij tijdelijk onbestuurbaar. Waarom heb je anders een vicevoorzitter nodig? Wim Kok kwam redelijk ongeschonden uit deze crisis (de fractie en partij wilde geen kabinetscrisis) en de problemen werden geprojecteerd op Marianne Sint. Zelfs een excuus op dit moment aan haar adres zou nog op zijn plaats zijn!
Ik zal niet alle voorzitters afgaan, maar mij beperken tot die keren dat aftreden illustratief is voor de partijcultuur: Marijke van Hees (1999, afkomstig uit Enschedé) had het hoofdstedelijke duo Booij en Van Bruggen verslagen. Achteraf kun je zeggen dat het toenmalige door de randstad gedomineerde partijbureau haar het werken onmogelijk heeft gemaakt, mede door een artikel in Vrij Nederland dat op anonieme bronnen (vanuit de partij) was gebaseerd. Terecht is zij later door Commissaris van de Koningin Roel de Wit vrijgepleit, maar het incident was en is illustratief voor hoe wij onderling met elkaar omgaan.
Michiel van Hulten moest aftreden na de grote verkiezingsnederlaag in 2006. Natuurlijk, officieel was hij campagneleider. Maar Wouter Bos had een schaduw campagneteam opgezet dat de strategie van het partijbureau aan alle kanten passeerde. (Zie de “Wouter tapes, VPRO en de bijdrage van Duco Adema en ondergetekende in “De scherven opgeveegd.”). Vooral van de kant van Wouter Bos een bedroevende vertoning.
Het plotselinge aftreden in de tweede termijn van Liliane Ploumen is nog steeds omgeven met vraagtekens. Het was onverstandig dat zij alleen schriftelijk in de marge communiceerde dat zij haar mandaat niet voor twee, maar voor vier jaar wilde verlengen. De reden van haar aftreden ongeloofwaardig en op zijn zachtst gezegd opportunistisch: namelijk dat de nieuwe voorzitter ingewerkt zou zijn bij de komende verkiezingen. Immers, ook twee jaar daarvoor wist zij dat een nieuwe voorzitter zich zou moeten inwerken op het kandidaatsstelling- en campagnedossier. Bovendien liggen de data van alle verkiezingen (met uitzondering van een eventuele kabinetscrisis) voor de komende jaren vast. Op het moment van aftreden stond de PvdA er slecht voor en de verkiezingen voor de Provinciale Staten waren op komst. Dat zou de derde verkiezingsnederlaag van Ploumen als campagneleider op rij betekenen. Ergo: er zijn voorzitters voor minder afgetreden. En bovendien had de dolksteek die zij daarvoor in de rug van Job Cohen plantte, haar bij een deel van de partij niet geliefder gemaakt. Ik zeg een deel van de partij: een ander deel was haar dankbaar, Samsom werd partijleider en bij PvdA deelname aan een kabinet was haar weg nu vrij voor een ministerschap. De confronterende conclusie is dan ook dat integer gedrag niet en opportunistisch gedrag vaak wel wordt beloond. Het is m.i. een van de oorzaken waarom buiten de partij soms ongemeen hard over de PvdA wordt geoordeeld.
Lijsttrekkersverkiezing
Het doordrukken van de lijsttrekkersverkiezing mag dan ooit een congresbesluit zijn geweest, afgelopen najaar waren de voorzitter, het partijbestuur als geheel en de fractie gezamenlijk hiervoor verantwoordelijk. En als je deze verkiezing dan toch houdt, er is herhaaldelijk vanuit de partij gewaarschuwd dat niet te doen, was er één kandidaat die Diederik Samsom niet kon en zou mogen uitdagen: Lodewijk Asscher. Door Samsom naar Den Haag gehaald en gezamenlijk vier-en-een-half jaar staan voor het kabinetsbeleid. In deze moeilijke periode, daar is iedereen het over eens, heeft Samsom Asscher, soms tegen beter weten in, door dik en dun gesteund. Het ging dus niet om het beleid, maar om personen. De kiezer heeft dat haarscherp aangevoeld; het woord “broedermoord” is zelfs gevallen. Hier is al genoeg over gezegd en geschreven. Maar wat wij er wel uit kunnen leren, is de starheid waarmee de partij reageert als in de loop van een proces (het was al begin oktober duidelijk dat dit de verkeerde kant op zou gaan) eigenlijk zou moeten worden bijgestuurd. Alle partijen waren al weken (zo niet maanden) in de campagnemodus en de PvdA wist nog niet wie haar lijsttrekker zou worden. Velen binnen de partij hebben vanaf de zomer 2016 het partijbestuur opgeroepen van de lijsttrekkersverkiezing af te zien; dat Hans Spekman dit heeft doorgezet, is (niet alleen naderhand) te beschouwen als een strategische blunder.
Dat Spekman de consequenties verbindt aan de afgelopen nederlaag, is op zichzelf te prijzen. Maar dat hij pas aftreedt op het congres in oktober, is onverstandig. De partijvoorzitter is nu “aangeschoten wild”. De reden, naar zijn eigen zeggen, dat hij de partij, nu er zo veel gedwongen ontslagen op stapel staan en dat hij de voorzittersverkiezing in goede banen wil leiden, is helaas een drogreden. Het partijbelang dient voor het persoonlijk belang te gaan. Er is geen enkele reden dat dit proces niet geleid zou kunnen worden door de vicevoorzitter, dan wel door een technisch interim voorzitter. Dat 40% van de leden op de Politieke Ledenraad in maart dat ook vond, maakt het aanblijven des te schrijnender.
Hoe omgaan met interne kritiek?
De PvdA gaat er graag prat op een partij te zijn waarin open gediscussieerd kan worden. Als er weer ergens een kritisch opiniestuk verschijnt, wordt er steevast op gewezen dat “dit binnen de PvdA moet kunnen.” De werkelijkheid is echter weerbarstiger. De hoogste regionen (Partijbestuur, fracties Eerste en Tweede Kamer en bewindslieden) binnen de PvdA zijn er altijd buitengewoon sterk in om kritiek te pareren met het feit dat deze achteraf komt. Dat is soms juist, maar als je als partijleiding niet open staat voor ideeën uit de partij zelf om tijdens processen nog bij te sturen, dan moet je niet verbaasd zijn dat er achteraf kritiek op dat handelen ontstaat. Dat heeft niets te maken met elkaar naar beneden halen, de put inpraten of het vaak gebruikte begrip zelfkastijding. Wat we zien, is dat gerechtvaardigde signalen, vaak van professionals uit het veld, vanuit de partij worden gebagatelliseerd. De boodschapper van het slechte nieuws wordt negatief en geen constructief gedrag verweten. Deze laatste alinea schreef ik overigens al in 2011 en is onverminderd actueel.
Illustratief voor de omgang met elkaar is een unaniem aangenomen motie van de Afdeling Amsterdam Zuid (24 maart 2014; na de desastreus verlopen gemeenteraadsverkiezingen), Deze motie was tegen de zin van het toenmalige Amsterdamse afdelingsbestuur en de toen net gekozen fractie. https://amsterdam.pvda.nl/wp-content/uploads/sites/460/2016/03/MOTIE-koers-PvdA-2014.pdf
Een goede verstandhouding met de fractie in Den Haag werd door het toenmalige Amsterdamse afdelingsbestuur, en de gemeenteraadsfractie, belangrijker geacht dan het afgeven van een signaal. Het afdelingsbestuur van Amsterdam is toen op de ALV “vergeten” deze motie in stemmig te brengen. Later wel uitmondend in talloze excuses dat dit zo niet had mogen gebeuren, maar de motie was op oneigenlijke manier van tafel gespeeld. Het is evident dat er contact is geweest tussen bestuur en fractie in Amsterdam en Den Haag. Immers: een dergelijke motie, indien deze zou zijn aangenomen door Amsterdam, zou als een olievlek hebben gewerkt. Aangezien ikzelf bij deze motie betrokken was (de motie was van mijn hand), past mij enige afstand. Maar ik ben nog steeds van mening dat, zeker met de huidige verkiezingsuitslag in gedachte, het afgeven van een signaal toen wel degelijk nuttig zou zijn geweest…
Het bashen van de boodschapper is een fenomeen dat al langer speelt binnen de partij, maar sinds de afgelopen kabinetsperiode lijkt het erop dat het (officieel) beleid is. Hoe leidend deze doctrine is geworden, illustreert Marijke Linthorst treffend in haar analyse van de afgelopen verkiezingen (S&D, april 2017). Zij schrijft: “De omslag van ‘ieder voor zich’ naar ‘omzien naar elkaar’ vereist ook een cultuuromslag in onze eigen partij. Het blijven hameren op standpunten die het regeerakkoord niet hebben gehaald (bij voorkeur als de partij op verlies staat, dan is het met terugwerkende kracht een bewijs van die opvatting) moet een keer ophouden. Accepteer een genomen besluit. Er zijn nu eenmaal niet veel mensen die zich voor 100% in alle standpunten van een partij kunnen vinden. Ik zou zeggen: tel je knopen en maak een keuze. Nieuwe ronden zijn er bij een nieuw verkiezingsprogramma.” Einde citaat. Een voormalig Eerste kamerlid zegt hier gewoon: “loop ons niet voor de voeten.” Een van de oorzaken van de grote nederlaag wordt gelegd bij de openlijke interne kritiek en niet bij het gevoerde beleid zelf. Door het omdraaien van de realiteit, veeg je je eigen straatje schoon. Bovendien is het feitelijk onjuist: veel stond nog niet in het regeerakkoord, maar zou gedurende de kabinetsperiode worden ingevuld. Dat was de reden dat Samsom in 2012 het congres mee kreeg (zie boven).
De conclusie is dan ook dat er de afgelopen jaren (vaak door professionals uit het veld) talloze waarschuwingen zijn geuit over de gevolgen van het te voeren beleid. Niet achteraf, maar vooraf. Deze signalen hebben de bewindslieden en de fractie van de Tweede Kamer bereikt. Het treurige is dat met deze signalen weinig of niets is gedaan. De reden hiervoor is duidelijk: het zou leiden tot onhanteerbare spanningen binnen de (smalle) coalitie en vermoedelijk tot een kabinetscrisis. De huidige situatie is niet voortgekomen uit het nemen van verantwoordelijkheid, maar het voorlopige sluitstuk van een veel langer proces van (misplaatste) loyaliteit aan de VVD. Dat geldt voor de bewindslieden en de fractie. Maar de prijs die wij daarvoor betalen, is krankzinnig hoog: de politieke integriteit van onze partij.
Amsterdam, april 2017
Jurriaan Fransman
(41 jaar) lid van de PvdA
Deel 3
Naar een toekomstige organisatiestructuur?!
Zowel destijds de “Rode veren” (Jacques Monasch), als de notitie “Een vereniging met pit” (beide 2007) doen een aantal interessante suggesties om het politieke debat in de partij weer nieuw leven in te blazen. Tegelijkertijd en daarna heeft een stormachtige ontwikkeling op digitaal niveau plaatsgevonden; alle leden kunnen nu op een congres of politieke ledenraad vanuit huis meestemmen. Dat is overigens een technische ontwikkeling, maar draagt inhoudelijk niet bij aan het politieke debat. De kwantitatieve participatie is daarmee verbeterd, maar de kwalitatieve participatie is op eenzelfde niveau als voorheen blijven steken.
Om het politieke debat nieuw leven in te blazen, moet de discussie plaatsvinden aan de basis: in de afdelingen dus. Echter, alleen een aantal grote afdelingen komen daaraan toe. Kleine afdelingen hebben de grootste moeite om leden te doen participeren, laat staan dat een politiek debat met volksvertegenwoordigers uit Den Haag of Europa daar plaatsvindt.
Zowel “Rode veren” als “Een vereniging met pit” komen niet toe aan de oorzaak waarom het politieke debat in de afdelingen niet van de grond wil komen. Het is mijn stellige overtuiging dat dit voor een belangrijk deel te maken heeft met de verouderde structuur van de PvdA. De “haarvatenstructuur” waarbij iedere gemeente een eigen afdeling heeft, functioneert niet meer. Speciaal de vele kleine afdelingen hebben moeite het hoofd boven water te houden, vaak met steun van een gewestbestuur.
De gewesten op zichzelf zijn ook onevenredig samengesteld. Eén voorbeeld: Amsterdam heeft meer leden dan de hele rest van de provincie Noord-Holland en is dus dominant in een gewestvergadering waar bij wijze van spreken de duinen het onderwerp zijn.
In wezen is de huidige structuur, gelieerd aan gemeenten en provincies, alleen praktisch bij het samenstellen van kandidatenlijsten voor de gemeenteraads- en provinciale verkiezingen. Maar daar is een oplossing voor te vinden.
Wil het politieke debat kunnen gedijen, dan moet dat plaatsvinden binnen de basis van de partij, de afdelingen. Die afdelingen moeten dus en minimale omvang hebben. Hieronder schets ik een idee; ik heb dat overigens in iets andere vorm al gelanceerd bij mijn afscheid als gewestbestuurder in Noord-Holland (2008).
De PvdA krijgt binnen Nederland 100 regionale afdelingen (dat kunnen er ook 90 of 120 zijn). Die afdelingen hebben dan een zodanige omvang dat er voor het bestuur ook werkelijk iets te besturen valt. Maar tevens door de omvang, zijn afdelingen representatiever en gelijkwaardiger aan elkaar.
De gewesten zijn in de nieuwe structuur een overbodige bestuurslaag en kunnen worden opgeheven. Bovendien worden op deze manier sterkere regionale afdelingen gecreëerd en ontstaat een directe lijn tussen de partijtop en de afdelingen.
De 100 afdelingsvoorzitters zullen in functie worden gekozen en zijn q.q. lid van de nieuwe Verenigingsraad (of hoe je zo een gremium ook wilt noemen).
Bestuursleden kunnen bijvoorbeeld één keer (bij een zittingsperiode van die jaar) herkozen worden of twee keer (bij een periode van twee jaar). Zo voorkom je dat ‘partijbaronnen’ jaren blijven zitten en wordt de partij als organisatie gedwongen telkens op zoek te gaan naar nieuw regionaal talent.
Natuurlijk zullen de bevoegdheden van de afdelingen nieuwe stijl, alsook de kandidaatstellingsprocedures (deze loopt straks niet meer één op één met gemeente, c.q. provincie) goed in kaart moeten worden gebracht en een juridische basis moeten krijgen in nieuwe statuten (en huishoudelijk reglement). Dat is een kwestie van uitwerking.
Expertise
Binnen onze partij is een enorme expertise op vrijwel ieder terrein aanwezig. Er zijn vele leden die hun kennis ter beschikking van de partij willen stellen, maar geen afdelingsbestuurder willen worden. Binnen de grote(re) afdelingen zal het in de toekomst makkelijker zijn deze expertise te bundelen. Die expertise is op zichzelf weer een basis voor een inhoudelijk debat. Maar het belangrijkste is, dat het debat weer wordt gevoerd waar het thuishoort, aan de basis (We hebben de afgelopen jaren gezien dat congressen en politieke ledenraden goed zijn om stoom af te blazen, maar er geen ruimte is voor een inhoudelijke gedachtewisseling).
De afgelopen jaren is het niet goed gegaan. De PvdA heeft rond de 10.000 leden (netto) verloren. Er bestaat frustratie over de gang van zaken bij congressen en politieke ledenraden, terwijl in veel afdelingen het politieke discours niet van de grond komt. Dit is één mogelijke gedachtegang, een voorzet. Hopelijk een begin om ook de partijstructuur toekomstbestendig te maken.
Amsterdam, april 2017
J.F.