Op dinsdag 18 april 2023 gaf onze wethouder Onderwijs, Jeugdzorg, Armoedebestrijding en Schuldhulpverlening Marjolein Moorman een lezing in de Rode Hoed. Zij was te gast bij Vergezichten, een verdiepende avond waarbij experts vanuit hun vakgebied hun lange termijn visie op de maatschappij delen. Lees hieronder hoe Marjolein Moorman de wereld voor zich ziet in 2050. Een toekomst met solidariteit, collectiviteit en gelijke kansen voor iedereen.
Het was 1985. Ik was 11 jaar en zat in het laatste jaar van de basisschool toen deze legendarische film uitkwam. Back to the future. Een film die ons allemaal in de ban bracht van tijdreizen. En vele jonge meisjes zoals ik in de ban van Michael J Fox: Marty.
In de film vindt dokter Emmet Brown, kortweg Doc, een manier uit om met zijn DeLorean heen en terug in de tijd te reizen door middel van de fluxcompensator op plutonium. Hier kijken Doc en Marty hond Einstein na die naar 2010 wordt geschoten. Later keert Marty 30 jaar terug in de tijd, waar hij alle zeilen moet bijzetten om zijn ouders bij elkaar te brengen, zodat hij zelf geboren kan worden. En aan het eind van de film neemt Doc Marty mee naar de toekomst om zijn eigen kinderen te redden.
Aan mij is gevraagd om hier vanavond ook een blik in de toekomst te werpen. Dat doe ik graag. Omdat een blik in de toekomst kan helpen om scherper te zien waar we vandaag staan.
Omdat het ons helpt om te begrijpen hoe we hier zijn gekomen.
Omdat het inzicht biedt in hoe we samen verder kunnen komen.
En heel misschien zelfs, omdat we alleen op deze manier, net als Marty, onze kinderen en kleinkinderen kunnen redden.
Maar eerst: ‘back to today’. Het is 18 april 2023, en in deze zaal komt een groep mensen bijeen. Ze splitsen zich op in twee groepen. Laten we zeggen: hier ongeveer door het midden. We laten een denkbeeldig scherm neer…
De ene groep gaat nadenken over de uitdagingen van deze tijd. Een flinke klus, want dat zijn er nogal wat: klimaatverandering, stikstof, woningnood, ongelijkheid, migratie, maatschappelijke onvrede, polarisatie, de bestuurbaarheid van het land. Veel succes!
De andere groep beeldt zich in dat ze inwoners zijn van Nederland in 2050. Nee, ze beelden het zich niet in: ze leven in 2050. Ze kleden zich anders. Futuristisch. Ze denken anders. Ze leven in een andere wereld. En ook zij buigen zich over actuele uitdagingen: de uitdagingen van 2050.
Hoe ziet hun wereld eruit? Wat zien ze?
Is de opwarming van de aarde binnen de perken gebleven, is de natuur voldoende beschermd, hebben we de toenemende ongelijkheid goed kunnen tegengaan, kunnen voorkomen dat polarisatie heeft geleid tot toenemend conflict?
Zelf ben ik inmiddels 76 en mijn man ook. Ik zal me minder kwiek voelen, maar hopelijk leven we nog en zijn we in goede gezondheid. Mijn dochters zijn veertigers en zullen misschien zelf kinderen hebben. Hoe optimistisch zullen we zijn over hun toekomst, en over de toekomst van hun leeftijdsgenoten?
In wat voor wereld willen wij dat zij dan leven? Hoe stellen we ons dat voor? En hoe kijken we terug op wat we hebben gedaan om hen de beste kansen in het leven te geven? Stel: de mensen uit de toekomst, de mensen aan deze kant van het scherm, kunnen ons opdrachten geven om ervoor te zorgen dat hun wereld er goed uitziet, welke opdrachten zouden dat dan zijn?
Misschien moeten we, voordat we die opdrachten aan onszelf formuleren, eerst helder zien waar we nu staan, en hoe we hier zijn gekomen.
[Merit=IQ + effort]
Herkent iemand deze formule? Het is de formule van de meritocratie.
In de jaren ’50 schreef Michael Young het satirische boek ‘De opkomst van de meritocratie’. Dat woord bedacht hij zelf. Het was een combinatie van het griekse “kratia”, macht, en het latijnse “meritum”, verdienste. Macht voor degene met verdienste dus. Waarbij verdienste staat voor IQ + inzet.
Dus geen aristocratie meer, met macht op basis van geboorterecht, of een plutocratie, gebaseerd op rijkdom. Maar de macht bij de slimsten, de mensen met de meeste diploma’s
Young schreef zijn boek in reactie op een nieuw schoolstelsel dat in de jaren vijftig in Groot-Brittannië werd ingevoerd: het tripartite systeem. Vanaf dat moment bestond het Britse voortgezet onderwijs uit drie stromingen: de grammarschool, de secondary technical school en de secondary modern school. Kinderen deden voortaan op elfjarige leeftijd een test, op basis waarvan ze tot een van de drie typen scholen werden toegelaten. Kinderen met de beste score gingen naar de grammar school, kinderen met de slechtste score naar de secondary modern school. Young was bezorgd over de maatschappelijke effecten van dit nieuwe systeem en verwerkte zijn kritiek in een ironische satire.
Zijn boek is zogenaamd geschreven in het jaar 2033, en vanuit de toekomst geeft hij een verontrustende historische analyse van wat er in zijn land is gebeurd sinds de invoering van het tripartite systeem. Dat heeft door de jaren heen gezorgd voor veel onrust en polarisatie in het land. Zij die zijn toegelaten tot de grammar school voelen zich steeds meer verheven boven degenen die op een ander niveau onderwijs kregen. Zij vinden op grond van hun onderwijsprestaties dat ze meer rechten hebben dan anderen, en het verschil tussen de salarissen van hoog- en laagopgeleiden wordt steeds groter. Lageropgeleiden voelen zich vernederd en komen in opstand tegen het feit dat ze geen stem en geen positie meer hebben in de politiek en in besluitvormende organen. Ze voelen zich steeds minder vertegenwoordigd in de politiek, de Labour Party (De Britse PvdA) is ten onder gegaan. Er is een nieuwe partij opgekomen die het wél voor hen opneemt: the populists. Het boek eindigt abrupt. Op de laatste pagina wordt vermeld dat het nooit voltooid is, omdat de auteur tijdens rellen is omgekomen.
Inmiddels is het 2023, nog 10 jaar te gaan tot het dystopische wereldbeeld van Young. Laten we eens kijken hoe goed zijn voorspelling was.
Allereerst valt op dat ons onderwijssysteem verdacht veel lijkt op het systeem waar Young zo tegen ageerde, en dat inmiddels ook alweer is afgeschaft in Engeland. Ook wij schuiven kinderen al op jonge leeftijd in verschillende hokjes op basis van een test die ze afleggen. We doen dat alleen niet in 3, maar zelfs in 7 verschillende vakjes, van praktijkonderwijs tot gymnasium.
Zogenaamd kan je makkelijk wisselen tussen de verschillende vakjes, maar in de praktijk blijken de schotten tussen de verschillende vakjes veel minder doorlaatbaar dan je zou willen. Je zit dus behoorlijk vast in je vakje vanaf jonge leeftijd, en dat is bepalend voor de rest van je leven. Hoe eerlijk is dat?
Dit zijn Anyssa en haar opa. Een miljoen tv-kijkers leefden met ze mee in de documentaire serie Klassen.
Anyssa is razendslim en werkt hard. Maar het leven maakt het haar niet makkelijk. Haar vader is niet in beeld. Met haar moeder gaat het niet zo goed. Ze woont bij haar opa en oma die worstelen met geld- en gezondheidsproblemen. Ze zijn afhankelijk van de voedselbank. Opa is ziek en ze moet veel voor hem zorgen. Opa en oma kunnen zelf niet goed lezen, dus helpt Anyssa hen bij veel praktische zaken. Haar oom is onlangs neergestoken bij een ruzie, waardoor ze slecht slaapt. Anyssa is een doorzetter met veel talenten, maar er speelt zoveel in haar leven dat het soms lastig is om zich op school te concentreren. Ze scoorde eerst als beste van haar klas, maar haar resultaten gaan steeds verder achteruit.
In Nederland zijn er duizenden Anyssa’s. Kinderen die een hele moeilijke startpositie hebben en maar weinig tijd krijgen om hun talenten te ontwikkelen, omdat we ze al op jonge leeftijd in een hokje plaatsen. Maar er zijn ook duizenden kinderen voor wie precies het tegenovergestelde geldt. Kinderen die vanuit huis alle ondersteuning en begeleiding krijgen die ze nodig hebben. Waar boeken in huis zijn, genoeg te eten, weinig stress. Van wie de ouders de prestaties van hun kinderen goed in de gaten houden, de best presterende scholen zonder een groot lerarentekort weten te vinden , en kunnen compenseren voor elk gebrek. En als het thuis of op school niet kan worden geboden, is er altijd wel een andere manier.
Zo heeft de bijlesindustrie de afgelopen jaren een enorme vlucht genomen, waardoor de uitgaven aan bijles zijn in de afgelopen 20 jaar meer dan vertienvoudigd.
Ongeveer een kwart van de leerlingen in groep 8 zit tegenwoordig op bijles. Louise Elffers, lector aan de Hogeschool van Amsterdam en directeur van het kenniscentrum ongelijkheid, schrijft hierover in haar boek ‘De bijlesgeneratie’ dat de nieuwe elite liever in bijles investeert dan in diamanten, omdat het rendement daarvan veel groter is. Bijles, oorspronkelijk bedoeld als manier om een achterstand weg te werken, is steeds meer het middel geworden om de voorsprong die je kinderen al hebben, te vergroten.
Dat ouders die zich dat kunnen veroorloven kiezen voor bijles, is goed te begrijpen en kan je ze ook niet kwalijk nemen. We leven in toenemende mate in een diploma gedreven samenleving, waarbij de kansen in het leven, kansen op kennis, macht en inkomen, voor een groot deel bepaald worden door het diploma dat je bezit.
Hoe hoger je diploma, hoe groter je kansen op een baan, vast werk en daarmee de kans op een goed inkomen, een mooi huis, en een paar fijne vakanties per jaar. Maar ook hoe groter de kans op een goede gezondheid. Kinderen in gezinnen met een laag inkomen en een bescheiden opleiding leven gemiddeld zes jaar korter en vijftien jaar in minder goede gezondheid.
Ook hebben zij minder kans om invloed uit te oefenen op hoe onze samenleving zich ontwikkelt; we leven in een diplomademocratie. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de samenstelling van de Tweede Kamer, valt op dat meer dan 90 procent ten minste een hbo-diploma heeft. Dat is niet altijd zo geweest. Tot ver in de twintigste eeuw maakten ook lager- en middelbaar opgeleiden een groot deel uit van het parlement. Hetzelfde patroon zie je in mijn eigen beroepsgroep. In 1979 was meer dan twee derde van de wethouders laag- of middelbaar opgeleid. Inmiddels is dat nog maar een kwart. De volksvertegenwoordiging en de beslissende klasse in ons land bestaat dus voornamelijk uit hoogopgeleiden, die vaak zelf ook weer kinderen zijn van hoogopgeleiden.
Eigenlijk zou ik hier helemaal niet de termen hoog- en laagopgeleid willen en moeten gebruiken, want het drukt een hiërarchie uit in waardering die een giftig effect heeft op de samenleving. Een verschijnsel dat ik als wethouder onderwijs maar al te vaak tegenkom.
Zoals bij de première van ‘Generatie vmbo’ Tuschinski, een film gemaakt door en met vmbo-leerlingen van het Media College in Amsterdam West.
Meester Yasin Yaylali had mij uitgenodigd bij de première aanwezig te zijn en na afloop met de leerlingen te praten. Er hing een opgewonden stemming: niks spannender dan jezelf op een filmdoek zien van vijf bij twee meter. Zeker als je 16 bent.
De leerlingen hadden niet verwacht dat de documentaire echt in Tuschinski vertoond zou worden, vertelde meester Yasin me voor de film. Toen de leerlingen binnen kwamen zeiden ze: “Wow meester, zijn we dit écht waard?”
Het slechte imago van het vmbo en het slechte zelfbeeld van vmbo’ers komen ook in de documentaire aan de orde. Een leerling vertelt: “Ik heb soms vrienden die, als ik zeg dat ik op het vmbo zit, aan me vragen: vecht jij veel? Heb je niet goed je best gedaan?”…
De documentaire is goed gelukt. Hij laat precies zien wat meester Yasin beoogde: wat een leuke kinderen het stuk voor stuk zijn! Maar ik verliet de bioscoop ook met een zwaar gemoed. De manier waarop de kinderen naar zichzelf kijken – als minder, als kinderen die moeten bewijzen dat ze het ook heus waard zijn – vind ik onverdraaglijk. Welke boodschap geven wij in de samenleving mee aan onze vmbo-leerlingen, de helft van onze kinderen?!
Steven, mijn voorlichter, zei: ‘Er zal denk ik nooit een documentaire worden gemaakt om het imago van het vwo te verbeteren, en waarin vwo’ers zo over zichzelf praten.’
Het negatieve imago en zelfbeeld van het vmbo is niet toevallig ontstaan. Door de hiërarchische manier waarop wij over onderwijs praten benadrukken we steeds wat we als samenleving goed en minder goed vinden.
En het is niet alleen de manier waarop we erover praten, het is ook wat we dóén voor deze kinderen. Waarom verdienen leraren op het vmbo minder dan op het vwo? Waarom gaan vmbo-kinderen maar vier jaar naar de middelbare school en vwo’ers zes jaar? Waarom vragen we van vmbo’ers al op hun vijftiende of zestiende om een beroepsrichting te kiezen, midden in hun puberteit, terwijl vwo’ers daar veel langer over mogen doen? Waarom zijn vmbo-scholen vaker ouder en minder goed onderhouden dan vwo scholen? Waarom gaan schoolreisjes op het vmbo vaak niet verder dan Antwerpen, terwijl de gymnasiasten naar Rome gaan? Waarom wordt er op de meeste vwo’s wel filosofie gegeven en op het vmbo niet? Waarom gaat het vak burgerschap op het vwo meestal over zelfontplooiing, en op het vmbo over normen en waarden, uitgelegd als regels waar je je aan moet houden? Waarom hebben mbo-geschoolden aan het einde van hun studie jaren minder onderwijssubsidie gekregen dan universitair studenten. En moeten ze zelfs een hoger percentage betalen over hun studieschuld.
De meritocratische nadruk op verdienste als individuele, cognitieve prestatie heeft van ons onderwijs een wedstrijd gemaakt – een oneerlijke wedstrijd die leidt tot oneerlijke uitkomsten.
Tot een onterecht gevoel van zelfgenoegzaamheid aan de ene kant en een onterecht gevoel van vernedering aan de andere kant.
Kijk even mee naar deze staafdiagram en de verschillen tussen de achtergronden van de kinderen op de verschillende niveaus. Kunnen we op basis hiervan nog steeds beweren dat onze selectiemethoden echt een zuivere uitdrukking zijn van cognitief talent en inzet?
En zelfs al was dat zo, is het dan eerlijk en verstandig om hiërarchie aan te brengen in de wijze waarop we mensen van verschillende niveaus behandelen?
Volgens de meritocratische principes verdient iemand met een universitair diploma meer dan iemand met een praktisch diploma. Maar als alle praktisch geschoolden vandaag hun werk neerleggen, loopt alles onmiddellijk vast. Kijk maar naar wat de stakingen in de vuilnisophaal, de kinderopvang en het streekvervoer teweeg brengen. Als daarentegen alle academici vandaag hun werk staken, is het nog maar de vraag of we dat volgende maand in de gaten hebben.
De eenzijdige focus op cognitief talent doet geen recht aan de veelheid aan talenten en inzet die we nodig hebben om een goede samenleving te vormen. Het werkt vernederend en zorgt voor een kloof in onze samenleving. Het zou natuurlijk niet moeten draaien om de verdienste voor jezelf, maar om de bijdrage die je levert aan de samenleving. Maar door de meritocratie wordt ons een gedachtegoed ingeprent dat solidariteit in de weg staat.
Michael Sandel verwoordt dat in zijn boek ‘De Tirannie van verdienste’ als volgt: “Als je gelooft dat succes een keuze is, hebben mensen zonder succes dat aan zichzelf te wijten. Daarmee leidt meritocratie tot verlies aan solidariteit en het steeds verder uit elkaar drijven van de samenleving.”
Het zorgt ervoor dat mensen aan de bovenkant van de meritocratische ladder zich steeds minder bekommeren om degene die onderaan staan. Want als je gelooft dat succes een keuze is, hebben mensen lager op de ladder dat immers aan zichzelf te wijten. Meritocratie maakt daarmee de samenleving tot een wedstrijd met winnaars en verliezers, en drijft daarmee bevolkingsgroepen verder uit elkaar en polariseert.
Volgens Sandel is dit de oorzaak dat Trump aan de macht kon komen in Amerika.
Omdat mensen zich vernederd en ongezien voelen door een elite die zich arrogant en zelfgenoegzaam opstelt.
Vergelijk in dat licht de bestorming van het Capitol met de laatste pagina van het boek van Michael Young.
In de ‘atlas van afgehaakt Nederland’, waarin Josse de Voogd en Rene Cuperus de impact onderzoeken van maatschappelijke verschillen tussen mensen op hun stemgedrag, zien we die kloof ook duidelijk terug.
Hun onderzoek laat zien dat politiek-maatschappelijk onbehagen, of wat we ‘afhaken’ zouden kunnen noemen, sterk samenhangt met inkomens- en opleidingsniveau. Universitair opgeleiden hebben veel meer vertrouwen in regering en parlement dan praktisch geschoolden.
Ook laat de atlas zien dat bepaalde groepen mensen en bepaalde plekken meer kansen en ontwikkelingsmogelijkheden hebben en beter worden gerepresenteerd in politiek en samenleving. Het is te simpel om daarbij alleen te wijzen op verschillen tussen randstad en regio. Ook binnen een grote stad als Amsterdam zie je grote verschillen, waarbij ook hier geldt dat hoe verder van het centrum van de macht, hoe meer achtergesteld.
De atlas die vier jaar geleden is gepubliceerd leest nu als een voorspelling van de provinciale staten verkiezing van vorige maand.
En als een waarschuwing voor de toekomst.
Als we niets doen aan de ongelijkheid in de samenleving, aan de diepe kloven die het gevolg zijn van het individualistische, meritocratische denken, dan zullen we steeds dieper in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Dan zal het onderlinge wantrouwen in de samenleving toenemen en zullen we steeds meer moeite krijgen om de grote vraagstukken van deze tijd met elkaar op te lossen: hoe we de natuur redden, hoe we de opwarming van de aarde tegengaan, de grote tekorten in de publieke sector opvullen, een humaan en houdbaar migratiebeleid voeren, de woningnood stoppen en de bestaanszekerheid van mensen verbeteren.
En dat lieve mensen, brengt ons bij waarom we hier vanavond bij elkaar zijn; het jaar 2050. Over 27 jaar. In wat voor een wereld willen we dan leven? Hoe willen we dat onze kinderen en kleinkinderen opgroeien?
Om daarachter te komen helpt het om je voor te stellen hoe de wereld er in 2050 uit zou kunnen zien.
Hoe fantastisch zou het zijn om net als Dr Emmet Brown en Marty echt een kijkje in de toekomst te kunnen nemen. Of zouden we ons een ongeluk schrikken? Er achter komen dat we de boel uit de hand hebben laten lopen, niet in staat zijn geweest de problemen aan te pakken. Rutte nog steeds aan de macht is, inmiddels met zijn 11e kabinet.
Ik begon mijn verhaal vanavond met het neerlaten van een denkbeeldig scherm in deze zaal. Dat leek misschien een vreemd experiment, maar het is een methode die vaker wordt toegepast in burgerberaden. Het heet Future Design en is bedacht in Japan. Twee groepen denken na over hoe het beleid eruit moet zien, de ene groep vanuit het nu, de tweede vanuit de toekomst. In Japan nemen ze het uiterst serieus. De tweede groep kleedt zich zelfs in futuristische gewaden. Dat werkt in eerste instantie een beetje op de lachspieren, maar de resultaten zijn verbluffend. Het leidt tot nieuwe inzichten en keuzes voor wat nu nodig is, want wat blijkt is dat de toekomstgroep radicalere, progressievere keuzes durft te maken. Het toekomstdenken zorgt ervoor dat we verder durven te denken: meer vanuit hoe we willen leven, dan vanuit hoe het nu eenmaal is. Het doorbreekt verlamming en stelt gevestigde belangen ter discussie. Het verbindt ons in de gezamenlijke opdracht die we hebben voor de generaties na ons. De methode wordt in Japan vooral toegepast op klimaat- en gezondheidsvraagstukken, maar kan natuurlijk veel breder worden ingezet. Welke opdracht zou de toekomstgroep hebben om ons huidige individualistische, meritocratische denken te doorbreken?
Ik kan me voorstellen dat die opdracht helder is: maak keuzes die gericht zijn op een betere toekomst. Als we in 2050 willen leven in die eerlijke, rechtvaardige samenleving, moeten van het individuele belang naar het collectieve belang, van de nadruk op individueel succes naar gezamenlijk succes, van een kansrijk leven voor sommigen naar een kansrijk leven voor iedereen. Naar een socialere en democratischere wereld.
Een belangrijke taak is daarvoor neergelegd bij het onderwijs. Laten we in het onderwijs meer gaan kijken naar wat je wel goed kan, in plaats van wat je minder goed lukt. En laten we kinderen meer tijd geven om hun talent te ontwikkelen, in plaats van talent te verkwisten en jongeren door prestatiedruk stress aan te jagen. Laten we radicaal investeren in goede leraren en kwalitatief goed onderwijs, zodat het onderwijs overal goed op orde is en ouders niet meer hoeven aan te kloppen bij privaat onderwijs en bijlesbureaus, met alle gevolgen voor de onderwijskwaliteit en ongelijkheid vandien. Laten we al het onderwijs gratis maken, inclusief alle leermiddelen, een leven lang. Zodat iedereen zich kan blijven ontwikkelen, ook op latere leeftijd. Want we willen niet dat ontwikkeling stil komt te staan, zeker niet als iedereen straks tot na zijn 70e blijft werken. En laten we stoppen met de termen hoog- en laagopgeleid, maar waardering hebben voor alle opleidingen die bijdragen aan een betere samenleving.
Het is een diepgeworteld misverstand om te denken dat kansengelijkheid alleen maar gaat om de meritocratische ladder te beklimmen, ongeacht je afkomst. Kansengelijkheid moet gaan om een gelijke kans op waardering, op een goed bestaan, ongeacht de aard van je talent. Alleen op deze manier kan het onderwijs weer een gelijkmaker worden, en mensen samenbrengen. In plaats van de ongelijkmaker die het nu is.
Uiteraard kan het onderwijs het niet alleen. Er zal meer moeten gebeuren. Door gratis goede kinderopvang voor iedereen voorkomen we dat er teveel achterstand ontstaat op jonge leeftijd. Door te investeren in bestaanszekerheid gaan we armoede tegen, die mensen belemmert in hun ontplooiing. We moeten investeren in de publieke sector, want op teveel plekken kunnen mensen niet meer rekenen op goede thuiszorg, goed openbaar vervoer of een aanspreekbare wijkagent. En we zullen weer terug moeten van woningmarkt naar volkshuisvesting, want een betaalbaar dak boven je hoofd is een grondrecht en het feit dat er inmiddels 100.000 mensen dakloos zijn een schande.
De overheid moet gaan werken vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen. Mensen die afhankelijk zijn van overheidssteun doen dat niet voor de lol, maar hebben onze steun nodig, zonder dat ze zich daar voortdurend schuldig over voelen en in angst moeten leven dat ze de steun weer verliezen als ze maar het geringste foutje maken.
En we moeten ongelijk gaan investeren voor gelijke kansen. Meer empathie tonen en ons verplaatsen in andere leefwerelden. Achterstanden ontstaan als de aandacht van machthebbers zich vooral concentreert op wat zij zelf ervaren vanuit hun geprivilegieerde positie. Kijk maar naar wat de gedupeerden van de gaswinning in Groningen is overkomen. En de slachtoffers van het toeslagenschandaal. Maar kijk ook naar achterstanden dichter bij huis, zoals in Amsterdam Nieuw-West, Zuidoost en Noord.
Een goed bestuur is als een goede leraar, met oog voor het geheel, helpt iedereen vooruit en geeft extra steun aan wie meer nodig heeft. Maar de afgelopen jaren hebben we ons uit elkaar laten spelen. Is de samenleving een wedstrijd geworden, waar de een zich een winnaar voelde en de ander een verliezer.
Het motto van het kabinet-Den Uyl in de jaren zeventig, het enige progressieve kabinet dat Nederland ooit heeft gekend, was ‘Spreiding van kennis, macht en inkomen’. Het was de tijd waarin de bevrijding van het individu uit de beklemming van de zuilen en de sociaal-economische klasse centraal stond. Maar sindsdien lijken er nieuwe zuilen en klassen te zijn ontstaan, hiërarchisch geordend op basis van opleiding, waartussen kennis, macht en inkomen verre van eerlijk zijn verdeeld. Om dat te doorbreken moeten we af van het idee dat succes een keuze is en opnieuw en beter beseffen dat het in hoge mate het gevolg is van toeval en geluk. Het geluk dat je met een goed stel hersens bent geboren, dat je gezond bent, dat je in staat bent om je in te zetten. En het geluk dat je geboren bent in een omgeving die je mogelijkheden biedt en vooruithelpt. Het had zomaar anders kunnen zijn. Als we beseffen dat succes voor een groot deel afhankelijk is van geluk en toeval, zullen we ook een ander meer gunnen, bereid zijn onze welvaart eerlijker te delen en samen tot oplossingen komen voor de problemen die voor ons staan.
Mij drijft de hoop dat we daar met elkaar toe in staat zullen zijn. Zoals Vaclav Havel al zei: Hoop is nooit de garantie dat wat je wil bereiken ook werkelijkheid zal worden. Het is geen prognose. Het is het geloof dat het het waard is om voor te vechten! Want niets is meer waard dan de toekomst van onze kinderen. Doc en Marty wisten het, en u en ik ook.
Dank jullie wel!