18 september 2024

Michael van der Vlislezing door Sofyan Mbarki

Op 17 september werd de vijfde Michael van der Vlislezing gegeven door wethouder Sofyan Mbarki. Hierin reflecteerde hij op de huidige staat van de stad, maar ook op zijn jeugd en hoe hij de stad heeft zien veranderen. De volledige lezing is hieronder terug te lezen.

Laat de stad niet scheefgroeien!

Goedenavond allemaal, wat een eer om vandaag de Van der Vlislezing te mogen houden. Het is alweer de vijfde Van der Vlislezing, en hoog tijd dat die een keer wordt uitgesproken door een geboren en getogen Amsterdammer…

Afgelopen zomer was het 40 jaar geleden dat ik geboren werd in het VU-ziekenhuis. Mijn ouders namen mij mee naar hun huis op de Sportstraat in de Stadionbuurt.

Mijn vader was eerder in de jaren 70 vanuit Marokko naar Amsterdam gekomen om hier te werken. Nu zou je hem waarschijnlijk een expat noemen, toen was hij een gastarbeider.

Zijn eerste woning was een pension op de Keizersgracht, naast Felix Meritus, bij mevrouw De Boer. Klinkt als een goed begin natuurlijk, maar de grachtengordel was toen helemaal niet zo populair.

Toen later zijn vrouw, mijn moeder, naar Nederland kwam, zochten ze een eigen plek in de stad. Grote delen van de binnenstad waren vervallen, verloederd en dreigden te vergaan.

Binnen de PvdA, destijds veruit de grootste partij van de stad, was er net een richtingenstrijd uitgebroken.

De inzet van die strijd is prachtig beschreven in het recente boek van Marcel van Engelen: De Stad.

Enerzijds had je de ‘grootschaligen’. Zij wilden grote delen van de stad platgooien, snelwegen aanleggen over de Nieuwmarkt en het hele centrum vol kantoren zetten. Het waren de ideeën van Joop den Uyl, toch niet de minste.

Daartegenover stond de groep ‘kleinschaligen’. Zij zagen de charme van de bestaande stad en kozen voor een herwaardering. De stad zou niet gesloopt moeten worden, maar er zou juist een complete stad gebouwd moeten worden. Door op te knappen, door te verdichten en door voorzieningen op peil te brengen zou de stad weer aantrekkelijk worden, met voldoende woonruimte en goede praktische en sociale voorzieningen in de buurt.

Het aantreden van Michael van der Vlis als wethouder kun je zien als de overwinning van de ‘kleinschaligen’. Van 1978 tot 1990 ontwikkelde de stad zich onder zijn wethouderschap tot de stad waar we vandaag zo trots op zijn, én internationaal om geroemd worden:

Met bruisende 19e -eeuwse wijken, met goede voorzieningen en de fiets als het vertrouwde vervoersmiddel. Hoewel ik, net als Van der Vlis, de voorkeur geef aan een scooter…

Zelf ben ik geen kind van de compacte stad, maar van de westelijke tuinsteden van Van Eesteren, die werden gebouwd onder het motto ‘licht, lucht en ruimte’.

We verhuisden daar eind jaren ’80 naar toe, naar de Reimerswaalbuurt tegen de Wildemanbuurt aan, in Osdorp.

We woonden met z’n zevenen in een ruime woning: 55m2 hadden we maar liefst! Ik sliep samen met mijn broers op één kamer: heel gezellig.

Er was ook veel groen, én goede voorzieningen. Ik herinner me eindeloze zomers in buurtspeeltuin De Belhamel. Nooit meer in mijn leven heb ik zo’n grote speeltuin gezien: overal waar je keek kon je voetballen of waren er speeltoestellen.

Op de Osdorper Ban konden we alle boodschappen halen en in het weekend vaak patat bij snackbar Van Vliet, bekend van zijn beroemde Sevensaus.

Er waren goede scholen, waar we lopend of later op de fiets naartoe gingen, en met lijn 1 was je in een mum van tijd in het centrum.

Maar toen diende de eeuwwisseling zich aan, en onze wijk was aan vernieuwing toe. Veel woningen waren in slechte staat en er kwamen grote plannen voor sloop en nieuwbouw. De economie draaide op volle toeren en er waren meer en mooiere woningen nodig.

Alleen… de bouwdrift ging wel ten koste van de voorzieningen. Zo was de speeltuin waar ik mijn eindeloze zomers doorbracht, alvast verdwenen. Daar verscheen een woontoren met honderden appartementen, waar ik niemand kende en die niet voor ons bedoeld leek. En dat was pas het begin. Langzamerhand verdwenen ook andere voorzieningen, de gymzaal, nog een speeltuin, het buurthuis, de huisartsenpost…

Ook het appartement van mijn ouders stond op de planning om gesloopt te worden.

Maar in 2008 sloeg de financiële crisis toe: aan alle mooie beloftes kwam een eind.

De scheidslijnen die in het stadsdeel waren getrokken, werden goed zichtbaar, en zijn dat eigenlijk nog steeds. Naast de prachtige nieuwbouw die nog net was afgekomen, stonden de blokken met schimmelwoningen die niet meer werden opgeknapt: alle bouwprojecten lagen stil. Onze wijk werd een ‘wachtende wijk’. Het appartement van mijn ouders staat er tot op de dag van vandaag!

De financiële crisis betekende niet alleen het voorlopige einde van de bouwwoede in Nieuw-West. Door het open karakter van onze stad en de verwevenheid met de wereldeconomie sloeg de crisis in Amsterdam in volle hevigheid toe. De huizenprijzen daalden met bijna 20 procent en de werkloosheid verdubbelde. Vooral sectoren als de bouw en de financiële dienstverlening werden hard getroffen.

Maar de malaise duurde gelukkig niet heel lang. Met dank aan het feit dat Amsterdam ook altijd een diverse economie heeft gehad, en niet volledig afhankelijk was van een enkele sterke economische sector. Zoals Eindhoven bijvoorbeeld afhankelijk was van Phillips en vandaag de dag van ASML.

Die diversiteit – van Haven tot Zuidas, van creatieve industrie tot biotech – zorgde ervoor dat de Amsterdamse economie veerkracht toonde. De Metropoolregio Amsterdam presteerde elk jaar weer beter dan de rest van Nederland, en vanaf 2013 brak een andere tijd aan. De tijd van Amsterdam als succesverhaal.

Internationale bedrijven ontdekten Amsterdam als veelzijdige, open handelsstad, en dat imago zijn we na de kredietcrisis handig gaan vermarkten in het buitenland. Met IAmsterdam als een van de meest succesvolle citymarketing uitingen, vele handelsmissies van mijn voorgangers en een sterk team acquisiteurs bij de afdeling Economische Zaken.

Daarnaast heeft Amsterdam zich succesvol gepositioneerd als plek voor startups. Ook dit is geen natuurverschijnsel, maar het gevolg van jarenlang gerichte inzet vanuit de gemeente in samenwerking met wat voorheen Startup Delta heette en nu bekend is als Techleap.

Want hoe goed je marketing ook is: mooie woorden moet je ook waar kunnen maken. En dat kunnen we. Amsterdam is ook de mooiste stad van de wereld. Een kleinschalige metropool, goede verbindingen nationaal en internationaal, culturele rijkdom, mensen spreken hun talen en het onderwijs is – ondanks alle uitdagingen – nog steeds van hoog niveau.

In die eerste jaren dat de economie weer aantrok, werd wel gesproken over een tweede Gouden Eeuw. Om bekende redenen willen we dat nu niet meer zo noemen, maar de parallel was niet uit de lucht gegrepen. En zoals we nu steeds meer aandacht hebben voor de schaduwkanten van het economische succes in de zeventiende eeuw, zien we nu ook dat het huidige succes ook zijn keerzijde heeft.

We zitten in een vreemde paradox: we maken de stad steeds mooier en aantrekkelijker, waardoor we weer meer mensen aantrekken – zowel bezoekers als bewoners – en die drukte zorgt weer voor problemen.

De grote populariteit van Amsterdam zorgt voor steeds meer internationale bedrijven en hoogopgeleid personeel, woningprijzen stijgen jaar na jaar, en dit heeft ook gezorgd voor een tweedeling. De economische voorspoed heeft een keerzijde die de maatschappelijke samenhang en het economisch potentieel van de stad op de langere termijn kan aantasten.

Zowel binnen de stad als in de regio zien we sociaaleconomische ongelijkheid. In een welvarende stad als Amsterdam zijn de verschillen tussen buurten te groot. Lang niet iedereen profiteert van de voorspoed. Voor steeds grotere groepen mensen wordt de stad onbetaalbaar, en daarmee dus onbereikbaar.

Amsterdammers vertrekken –  in 2023 vestigden zich 10.429 meer Amsterdammers elders in Nederland, dan andersom.  Dat is niet alleen vanwege de hoge woningprijzen, maar ook vaak omdat ze geen geschikte woning vinden, of omdat ze ontevreden zijn over buurt of de voorzieningen.

Waar men in de jaren 70 naar Purmerend en Almere vertrok, zie ik mijn vrienden nu naar Haarlem en Badhoevedorp verhuizen. En we kennen ook allemaal wel een gezin dat gekozen heeft voor een ruime woning in de Achterhoek, nu op afstand werken veel normaler is.

Zo bezien staat Amsterdam voor een dubbele uitdaging.

De huidige stad is onbetaalbaar, maar als we door blijven bouwen zonder het niveau van voorzieningen even hard te laten meegroeien, dan dreigen we de stad op termijn onleefbaar te maken.

Dat laatste zal ik toelichten.

Waar Amsterdammers in toenemende mate vertrekken, blijft de stad ongekend populair. Als we op een magische manier morgen Haven Stad tevoorschijn toveren zijn al die woningen – een wijk zo groot als heel Leiden – overmorgen allemaal verkocht, verhuurd en gevuld.
Natuurlijk moeten we bij blijven bouwen, liefst zoveel mogelijk, maar als we alleen naar het aantal woningen kijken, dreigen we de complete stad uit het oog te verliezen. Dan vergeten we sportvelden en speeltuinen, buurtvoorzieningen, huisartsen: precies de voorzieningen die wonen in Amsterdam zo aantrekkelijk maken.

Ik zie het bij mij in de wijk.

De wachtlijsten voor de huisarts, en huisartsen die kopje onder gaan vanwege de werkdruk. Het mono-aanbod van winkels en horeca: hebben we echt nog een shisha-lounge in de buurt nodig?

Woontorens met kale plinten. Maar ook laagdrempelige en gratis voorzieningen, zoals bibliotheken, buurthuizen en sportvelden groeien niet mee met de toenemende vraag.

En dat gaat natuurlijk niet alleen over inrichting van de openbare ruimte. Toen ik opgroeide was er een sterke sociale infrastructuur. Er stonden genoeg leraren voor de klas, die je zelfs na school persoonlijke aandacht konden geven. Er liep een wijkagent rond. Er was een jongerencentrum in de buurt, waar je heen kon als je je verveelde, er was schoolzwemmen. Er was elke dag wel wat te doen.

Veel publieke voorzieningen zijn inmiddels verschraald of aan de markt overgelaten. Ik heb het zien gebeuren in mijn eigen wijk. Juist in de Wildemanbuurt, met al z’n problemen, waren er ineens geen jongerenwerkers meer. Er was voor jongeren niks meer te doen. En dus ook geen hulp meer voor jongeren die dat nodig hadden.

De verschraling van publieke voorzieningen in buurten die extra aandacht nodig hebben is een landelijke trend. De Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam constateren in een recent onderzoek dat laagdrempelige en gratis buurtvoorzieningen zoals bibliotheken, buurthuizen en sportvelden steeds belangrijkere plekken zijn geworden voor uiteenlopende bewoners in aandachtswijken. Niet alleen jongeren en ouderen, maar ook nieuwkomers, arbeidsmigranten, mensen met een licht verstandelijke beperking, en mensen met psychische problemen komen steeds vaker naar deze plaatsen in de sociale basis van deze wijken.

Maar tegelijkertijd zien we juist dat ook de voorzieningen in deze sociale basis niet meegroeien met het tempo waarin we woningen bouwen. Dat knelt.

Beste mensen,

Hoewel de stad in niets lijkt op de stad, waar Van der Vlis in 1978 begon als wethouder, is dit wel opnieuw een sleutelmoment.

En in navolging van Van der Vlis is het belangrijk om weer een duidelijke visie te hebben voor de toekomst van onze stad.

Hoe kunnen we het kleinschalige behouden, maar tegelijk concurrerend blijven als onderdeel van de Europese en wereldeconomie?

Durven we bouwambities los te laten als die geen gelijke tred houden met de groei van het aantal en de kwaliteit van voorzieningen?

Wanneer zijn sowieso de grenzen aan de groei bereikt?

Kortom: in welke stad willen we straks eigenlijk leven?

Ik pretendeer zeker niet alle antwoorden te weten. Maar het is wel hoog tijd dat we met elkaar het gesprek hierover starten.

Graag doe ik tot slot van mijn verhaal hiervoor vast een aftrap.

Om te beginnen moeten we fundamentele vragen over onze economische groei niet uit de weg gaan. Ten koste van wat groeit onze economie?

We putten onze planeet uit, ervaren welvaart ten koste van anderen en de geopolitieke instabiliteit zorgt voor grotere onzekerheid. Deze zaken vereisen, ook in Amsterdam, om ingrijpende aanpassingen van de wijze waarop ons systeem is ingericht. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop onze energievoorziening is geregeld. Het vraagt om een ander soort economie: een andere manier van produceren en consumeren.

Ten tweede zullen we moeten erkennen dat migranten blijven komen, dat ze blijven en dat we ze nodig hebben.

Maar we moeten er wel voor zorgen dat ze echt onderdeel worden van onze samenleving. Dat we ze op weg helpen, maar ook uit moeten leggen dat je niet alleen contributie betaalt, maar ook af en toe een bardienst doet. Dat geldt ook voor de partners die vaak meekomen maar nog niet werken. In 2022 waren het er bijna 60.000 die hier in de regio wonen maar niet aan het werk waren. Een enorm verlies aan arbeidsmarktpotentieel.

Ten derde moeten we de metropool meer omarmen, en erkennen dat het soms simpelweg niet meer past binnen de grenzen van de stad. Buurgemeenten moeten daarom nog beter met de stad worden verbonden: er misschien zelfs gewoon onderdeel van worden. De mogelijkheden hiervoor worden nog onvoldoende benut.

We moeten, ten vierde, koesteren wat we willen behouden in onze economie: het lokale mkb, de fijnmazige infrastructuur van buurtwinkels en speciaalzaken, de bedrijven die Amsterdam smoel geven. Hier staan we net als andere wereldsteden voor een grote uitdaging.

Familiebedrijven voelen de effecten van prijsstijgingen, en zoeken naar opvolging of continuïteit. Door zekerheid te bieden aan deze ondernemers behouden we ze voor de stad, maar belangrijker, behouden zij hun onderneming en identiteit.

Ten vijfde moeten we vooral investeren in datgene wat we willen laten groeien: wil je als Europa een serieuze speler blijven op mondiaal niveau dan moeten we investeren in onze economie. Vorige week presenteerde Mario Draghi een rapport waarin wordt aanbevolen als EU grote bedragen te gaan investeren. Om allerlei redenen is de verwachting dat landen het hier niet met elkaar eens over gaan worden, maar het idee erachter en de redenering snap ik heel goed. Als stad moeten we, met een lelijk woord, ons ‘ecosysteem’ verder versterken, maar ook ons onderwijs, met extra aandacht voor het mbo. Juist de unieke mbo opleidingen maken deze stad dé plek waar niet alleen bedacht wordt maar ook gemaakt.

Tot slot, het bouwen van voldoende woningen zal ook de komende jaren een prioriteit blijven. Maar ‘bouwen, bouwen, bouwen’ mag geen mantra worden dat het zicht op de kwaliteit van leven in de stad belemmert. Als we door blijven groeien, zonder voorzieningen en sociale samenhang in gelijk tempo te laten meegroeien, dan creëren we op termijn een onleefbare, onprettige stad, waar mensen zich niet met elkaar en hun buurt verbonden voelen. We laten dan de ziel van de stad waar we van houden door onze vingers glippen, en dat mogen we niet laten gebeuren. We mogen de stad niet scheef laten groeien.

Terug naar De Belhamel, die prachtige speeltuin uit mijn jeugd. Het is misschien een tikje sentimenteel om daarnaar terug te verlangen. En zo een grote speeltuin in de stad, dat kunnen we ons helemaal niet meer veroorloven.

Toch laat ik dat ideaalbeeld niet helemaal los. Want ik gun de Amsterdammers van vandaag en morgen de ruimte, de voorzieningen, het avontuur en de geborgenheid die ik in mijn jeugd ervaren heb.

Het Amsterdam van de toekomst zal groot zijn, druk en welvarend.

Het Amsterdam van de toekomst zal kansen bieden aan alle inwoners en ondernemers.

En je zult er niet alleen betaalbaar, maar ook fijn kunnen wonen.

In een gemengde, complete buurt, van alle gemakken voorzien, in elke levensfase.

Laten we daar samen voor zorgen.