‘Ja, ik ben beschaafd’
De Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher wil de hoerenbuurt aanpakken. Prostitutie, sekswinkels en coffeeshops moeten verdwijnen. “De morele vraag is of je iets laat bestaan waarvan je weet dat er veel dingen niet deugen.”
Honderden reacties kreeg hij de afgelopen weken. De meeste positief. Die mensen waren blij dat de gemeente Amsterdam de Wallen wil veranderen met het onlangs gepresenteerde Plan 1012. Dat prostitutie, sekswinkels en coffeeshops voor een groot deel zullen verdwijnen. En dat dit prachtige stukje van Amsterdam niet langer het domein is van kotsende toeristen en schreeuwende Britten.
Hij kreeg ook negatieve reacties. Zoals: een nieuwe knieval voor de moslims, en nu maar lekker theedrinken. Of: die Britten hebben jullie wel bevrijd. En: nu zullen er wel meer vrouwen verkracht worden.
Absurd, zegt hij. Maar Lodewijk Asscher (33) stuurt ook die mensen netjes een antwoord. Hij glimlacht. Natuurlijk. Want dat hoort er bij als je wethouder bent, vindt hij. Dus bedankte hij de laatste schrijver hartelijk voor zijn reactie, maar schreef hij de man dat hij diens “merkwaardige analyse niet deelde”.
De werkkamer van wethouder Lodewijk Frans Asscher ligt op de bovenste verdieping van het Amsterdamse stadhuis. Als hij uit het raam kijkt, ziet hij de Amstel door de stad stromen. In de verte Carré, nog verder het Amstelhotel.
Ruim anderhalf jaar is hij nu wethouder Financiën. Hij werd binnengehaald als dat jonge talent van de PvdA. Afgestudeerd jurist, fris, bevlogen en ongeduldig. Een uiterst beschaafde jongeman uit Amsterdam Zuid. Plannen had hij genoeg. Die had hij voor een groot deel opgeschreven in 2005, toen hij lijsttrekker werd. Nieuw Amsterdam heette het boekje, waarin de ideeën en idealen stonden. In zijn Amsterdam kwamen kinderen eerst, waren er kansen voor iedereen, wilden internationale bedrijven zich graag vestigen en waren alle inwoners trots op de Amsterdamse identiteit.
Een citaat uit zijn boekje. ‘Op het Amsterdam van 2005 is van alles aan te merken. Er is armoede, er is ongelijkheid. Er zijn tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen, grote groepen doen niet mee. Er ligt troep op straat en er is agressiviteit.’
Hoe staat het er nu voor? Hij lacht. “Pfft. Ik probeer er consequent aan te werken”, zegt hij diplomatiek. Of dat lukt? “De uitvoering is weerbarstig”, antwoordt hij beleefd.
Hij is er wel achter gekomen dat niet iedereen het waardeert als hij – de politicus – zich overal mee bemoeit. Neem het jeugdwelzijn. Meer dan tweehonderd miljoen euro steekt Amsterdam jaarlijks in allerlei instellingen, die elk hun eigen projecten hebben. Al jarenlang. Stop, zei Asscher vorig jaar. Te veel projecten, te veel initiatieven en te veel clubjes, waarvan het resultaat totaal niet duidelijk is. Laten we eens uitzoeken wat er met al dat geld gedaan wordt.
Veel managers en directeuren uit de ‘welzijnsindustrie’ schreven hem vervolgens brieven, vertelt hij. Dat ging als volgt. Geachte heer Asscher, beste Lodewijk, – “en vaak ook: partijgenoot” – het is een schande wat u heeft gezegd. Want zij hadden de hele organisatie op orde en haalden altijd de doelstelling. Maar hij had wel gelijk over de collega’s. Asscher: “Dat klopte wel. Die en die, daar deugde niks van. En het was goed als ik daar eens wat aan zou doen.”
Eindeloos wordt er vergaderd bij welzijnsinstellingen, zegt hij. Maar die gaan niet over wat er uiteindelijk voor het kind verandert. “Totale bureaucratie. Als je dan ziet wat die managers verdienen. Absurd. En wat er voor de uitvoering overblijft, is een fooi.” Het liefst zou hij als overheid ingrijpen als het niet goed gaat met een kind. “Maar nee, dat gaat zomaar niet. Je hebt te maken met zelfstandige scholen, welzijnsinstellingen en gemeentelijke diensten. Ze hebben elk verantwoordelijkheid en hun eigen ideeën. En vooral vaak een eigenbelang.”
De versnippering is enorm, zegt hij. “De overheid moet zich weer gaan bemoeien met wat er met kinderen gebeurt.” We hebben te lang de andere kant opgekeken, zegt hij. “Hoezo is opvoeding alleen aan de ouders? Dan ben je onverschillig.” Dat zie je niet alleen bij opvoeding, vindt hij. De overheid heeft het publieke domein de afgelopen jaren te veel uit handen gegeven, zegt Asscher.
Onverschilligheid. Dat woord komt een paar keer terug in het gesprek. Als hij het heeft over de Wallen, of over opvoeding, onderwijs en over integratie. Op al die terreinen, zegt hij, heeft te lang onverschilligheid geheerst. Niet dat het zo genoemd werd. Nee, tolerantie heette het. “Dat quasi chique gedoe; we hebben regels, maar ach, dat handhaven hoeft niet.”
Hij noemt de reactie van GroenLinks-leider Femke Halsema op de plannen voor de Wallen. “Die zegt dat er altijd mannen zullen zijn die naar de hoeren gaan. En dat we met het sluiten van bordelen de prostituees in de illegaliteit drijven. Dus moeten we er maar niks aan doen? De andere kant opkijken?”
Uw partij heeft ook jarenlang de boel laten waaien. Neem integratie. Verplichte taalcursussen? Eisen stellen aan inburgering? De PvdA was er geen voorstander van.
“Dat klopt. Daardoor wisten nieuwkomers ook niet waar ze aan toe waren. We hebben niet gezegd wat we verwachtten, durfden ook geen eisen te stellen. Dat begint met heel evidente dingen: goede opvoeding, mannen en vrouwen gelijkwaardig behandelen en de taal leren. Maar de partij is de afgelopen jaren wel veranderd. Al zijn er nog steeds delen van de partij die grote moeite hebben met bijvoorbeeld een opvoedplicht.”
Hij voelt zich verwant met stadsdeelvoorzitter Ahmed Marcouch, van Slotervaart. Een echte sociaal-democraat, zegt Asscher. “Door de harde taal lijkt dat soms niet zo, maar hij heeft het altijd over jongeren kansen bieden en ze vooruit helpen. En de groep die echt niet wil, daarvoor is hij keihard. Die noemt hij tuig.” Ook daar is niet iedereen in de PvdA even blij mee. Maar Asscher wel. Al zal hij dat zelf nooit zeggen. “Dat is mijn stijl niet.”
Onlangs heeft hij een voorstel voor een opvoedplicht naar Amsterdamse gemeenteraad gestuurd. Doen ouders het niet goed, dan volgt korting op de kinderbijslag of de uitkering.
U zegt voortaan: wij weten wel wat goed voor uw kind is.
“Het gaat niet om een staatsopvoeding. Maar het is toch niet zo moeilijk om het eens te worden over wat normaal is. Ik noem maar wat: respect voor de leraar, je best doen op school en je kinderen niet de hele avond op straat laten spelen. Natuurlijk gaan wij niet de opvoeding overnemen, er blijven smaakverschillen, maar er zijn ook basisprincipes waaraan iedereen zich moet houden.”
En waardoor worden die principes bepaald?
“Je hebt de rechtstaat en daarnaast het gezond verstand. En ik ben er van overtuigd dat mensen het in grote lijnen wel eens zijn over goed en kwaad. En sommige mensen hebben daar bijvoorbeeld de bijbel voor nodig.”
U ook?
“Sommige verhalen en ideeën vind ik wel mooi. Daar heb je wel wat aan. Zoals geen afgoden vereren. Er is meer dan het materiële.”
Politiek is niet moreel neutraal, zegt u vaak.
“Je zit met idealen in de politiek, en je bent gekozen vanwege die idealen.”
En u bent tegen prostitutie, dus moeten de bordelen op de Wallen dicht?
“Ik vind het geen normaal beroep, dat klopt. Maar ik ben niet tegen prostitutie. De morele vraag is of je iets laat bestaan waarvan je weet dat er heel veel dingen niet deugen. Ik leg anderen niet mijn moraal op. Ik handhaaf de normen en waarden die we met elkaar hebben afgesproken. Gedwongen prostitutie, vrouwenhandel, witwassen. Daar zijn we tegen, daar ben ik tegen. Dus moet je ramen sluiten, dat is de consequentie. Er zijn te veel criminele ondernemers op de Wallen.”
En als u die nou kon omruilen met nette ondernemers, die de seksbranche in willen?
“Dat is bijna niet mogelijk. Coffeeshops, sekswinkels, prostitutie, het trekt gewoon rotzooi aan. We gaan dat gebied een andere economische invulling geven.”
Daar gaan de toeristen, zeggen ondernemers op de Wallen. En de vrijheid waar Amsterdam om bekend staat, verdwijnt ook.
“Het is niet onze ambitie om een soort pretpark voor toeristen te zijn. En de vrijheid van je broek maar laten zakken, kotsen en schreeuwen, daar heb ik ook niks mee. Dat stukje van de stad moet weer van ons worden. Natuurlijk blijft er ook seks over op een paar plekken, maar daar hebben we echt geen vierhonderd ramen voor nodig. En we hebben ook niet zoveel coffeeshops nodig dat we de hele wereld kunnen bedienen. Het is ook zo defaitistisch om te zeggen dat er geen toeristen meer komen als we de Wallen opschonen.”
Het is eerder geprobeerd dat gebied ‘op te schonen’, zoals de gemeente dat noemt. Waarom gaat het nu wel lukken?
“Het is een plan van de lange termijn. Jaren. En er is ook veel tegenstand. Een grote groep ondernemers heeft al een stichting opgericht. Die roepen dat de plannen het werk zijn van een fatsoensrakker, een burgerman. Zij hebben er alle belang bij de plannen zo neer te zetten, zodat ze ongestoord hun gang kunnen gaan.
“Maar er zijn heel veel Amsterdammers die echt wel door hebben dat dit niets met truttigheid te maken heeft. Deze week zijn de sleutels overgedragen van de tientallen panden die de gemeente vorig jaar van seksondernemer Charles Geerts heeft gekocht. Daar zitten nu modeateliers in. Er gebeurt echt wat.”
Toen hij in 2005 lijsttrekker was geworden, vertelde hij op een bijeenkomst over een zwart-wit filmpje waarop zijn grootvader Lodewijk Asscher door Amsterdam fietst, op weg naar de Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij. Het filmpje liet de geschiedenis van de familie Asscher zien met die van Amsterdam. Een bekend joods geslacht van diamantslijpers, politici en juristen, van wie er tientallen stierven in concentratiekampen. Zijn overgrootvader Abraham Asscher was een van de twee voorzitters van de Joodsche Raad in de Tweede Wereldoorlog.
De fabriek waar zijn grootvader Lodewijk naar toe fietste, staat nog steeds midden in de Diamantbuurt. Daarom haalde hij dat filmpje toen aan. Omdat die buurt in het nieuws was wegens de overlast die Marokkaanse jongeren daar veroorzaakten.
Hij haalde het filmpje ook aan omdat hij een grote verbondenheid voelt met zijn grootvader. Maar hij praat niet graag over zijn familiegeschiedenis, zegt hij dan. Hij haalt er persoonlijke drijfveren uit. Om je in te zetten voor de maatschappij. Dat krijgt iedereen in de familie mee, als een soort morele plicht. Hij wacht even. Hij vouwt zijn handen en drukt zijn duimen tegen elkaar. “Ik wil er niet te veel over zeggen. De geschiedenis bepaalt wie je bent, het beïnvloedt me bij de keuzes die ik iedere dag maak.” Hij denkt na en zegt dan: “Wat ik het meest bewonderde aan mijn grootvader Lodewijk is dat hij zo’n beschaafde man was, terwijl hij in de oorlog zulke onbeschaafde dingen had meegemaakt.”
Tot aan zijn dood was zijn grootvader geïnteresseerd in de wereld om hem heen. “Hij wilde weten wat er gebeurde, wat de ontwikkelingen waren. Hij las elke dag nog vijf kranten. En op muziekgebied luisterde hij niet alleen naar de oude klassieke muziek. Hij volgde ook de experimentele klassieke muziek.”
Zijn grootvader was ook een ras-Amsterdammer, die van de stad hield. “Hij had overal een mening over, en liet dat ook weten.” Uiteraard op beschaafde wijze. Asscher haalt opeens een voorbeeld aan waarmee hij zijn grootvader typeert. Hij woonde al jaren in Buitenveldert. Op de hoek waar hij woonde stond altijd een zwerver, een Fransman. En altijd als hij die zwerver passeerde, maakte hij een praatje. In het Frans. “Dat vond hij leuk, want mijn grootvader sprak heel mooi Frans en met die zwerver kon dat.”
Met zijn grootvader sprak hij over idealen en ideeën, wat er nodig zou zijn voor de stad. Toen Lodewijk Asscher in 2001 voor het eerst op de lijst van de PvdA terecht kwam, was zijn grootvader Lodewijk heel trots. “Maar hij vroeg me één ding. Of ik er wel voor wilde zorgen dat de F van mijn tweede naam ook duidelijk vermeld zou worden. Anders dachten zijn vrienden dat hij – een echte liberaal – alsnog was overgestapt.”
Had u ook liberaal kunnen zijn?
“Er zijn overeenkomsten. Ik zet me als wethouder in voor de economie van de stad en ik heb daar heel veel aandacht voor.
Maar ik vind dat je pas aan liberalisme toekomt als je de verschillen in de maatschappij hebt opgeheven. Zover zijn we nog niet.
“En het liberale wereldbeeld van: de mogelijkheden zijn er, we laten de mensen met rust en dan komt het wel goed, daar ben ik tegen. Ik chargeer nu wat, maar dat is om het verschil te benadrukken. Ik ben van de klassieke sociaal democratie. Verheffen, emanciperen. Laat kinderen hun talenten ontplooien, en wij geven ze daar een duwtje bij.”
Zou u dat ook in de landelijke politiek willen proberen?
“Dat trekt me veel minder.”
Maar als de partij u vraagt?
Hij denkt even na. Dan vertelt hij dat hij van al zijn politieke kennissen in Den Haag hoort dat het echt “heel taai” en “heel abstract” is. “Het is daar nog moeilijker om mensen op straat te vinden die weten wat je doet. Je staat zo ver af van de belevingswereld van de gewone man en vrouw. Veel clichématige debatten. En echt iets veranderen gaat daar nog veel langzamer.”
Hij bedenkt zich. Eigenlijk moet ik het veel positiever zeggen, zegt hij. “Ik vind dit werk hier in Amsterdam fantastisch. Het is ook een rare neiging van veel mensen om de lokale politiek als een opstapje te zien.”
Van wie hoort u eigenlijk dat Den Haag zo taai en abstract is? Van oud-wethouder Achmed Aboutaleb, die naar vorig jaar Den Haag vertrok om staatssecretaris Sociale Zaken te worden?
Hij grijnst, maar geeft geen antwoord.
Uit onderzoek eind vorig jaar bleek dat slechts 33 procent van de inwoners van Amsterdam een wethouder kan opnoemen. Daar hadden jullie met Aboutaleb geen last van.
“Dat klopt. Hij was de belangrijkste en bekendste wethouder van Nederland. Mensen wisten ook wat hij deed.”
En nu is deze bekende politicus in Den Haag in de anonimiteit verdwenen, terwijl jullie hier worstelen met jullie zichtbaarheid.
“Tja. Dat vind ik jammer.”
Hij had niet moeten gaan?
Daar geeft hij geen antwoord op. Hij zegt: “Ik mis hem als vriend en collega.”
Het valt niet mee, wethouder zijn?
Lachend: “Het is een heel ander vak. De kunst is zoveel mogelijk in de buurt van je idealen te blijven en uit de buurt van stuurgroepen, regiegroepen en vergaderingen. Ik heb een groepje mensen dat me daar bij helpt. Die spreken me aan als ik een speech heb gehouden die ook vol stond met monitoren, evalueren en rapporteren. Dan belt Felix.” Hij doet het snerpende stemgeluid van Felix Rottenberg, oud PvdA-voorzitter, na en zegt: “Dat was weer een hele hoop verbale diarree, Lodewijk.”
Is het erg als politici nauwelijks bekend zijn bij de mensen op straat?
“Het gaat niet om bekendheid. Ik maak me niet druk om mijn bekendheid en ik maak me er ook helemaal niet druk over of mensen mijn collega Marijke Vos wel kennen. Maar je moet oppassen dat de politiek niet een soort aparte kaste lijkt. Dan keren mensen zich af van de politiek en zeggen: ach, het is wat. Als het aanzien van de politiek laag is, is het ook steeds moeilijker om goede mensen te vinden.”
De Amsterdamse Rekenkamer constateerde afgelopen zomer dat drie PvdA-deelraadsleden in Zuidoost zich schuldig hebben gemaakt aan belangenverstrengeling en daar ook voordeel aan hebben gehad. Zo stemden ze mee met subsidieverstrekking aan stichtingen waarin ze zelf actief zijn. Ze worden uit de fractie gezet. Onzin, zeggen de PvdA’ers. Ze vragen een tegenonderzoek en vorige maand stelde een partijcommissie dat er fouten zijn gemaakt, maar dat er van zelfverrijking geen sprake was. En dus konden ze alle drie de fractie weer in.
Dat helpt niet echt om het imago van de politiek te verbeteren.
“Nee, dat helpt inderdaad niet. Maar ik ga niet opnieuw wat over die personen zeggen. Het oordeel van de partijcommissie is het finale oordeel. Dat zijn nu eenmaal de regels binnen de partij. Ik leg me er bij neer.
“Maar wat er gebeurd is, valt niet goed te praten. Je kunt niet zeggen, dit was het dan. We moeten hier als PvdA over praten. En voor nieuwe raadsleden moeten trainingen komen over integriteit.”
Nu zegt u weer heel beleefd dat u zich neer moet leggen bij de de regels. Terwijl dit gedrag van uw partijgenoten toch indruist tegen alles waar u voor staat. U slaat nooit met de vuist op tafel?
“Je kunt altijd op zoek gaan naar de overtreffende trap in je reacties. Maar ik ben nu eenmaal redelijk, beschaafd en genuanceerd. Dat is wie ik ben. Ik kan heel duidelijk zijn. Maar als ik boos ben vliegen er geen vazen door de kamer.”