‘De grens over en daarna weer een stap terug’
Jesse Bos is gemeenteraadslid voor de Partij van de Arbeid in Amsterdam. Ze is onder andere woordvoerder Zorg en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de commissie Zorg en Milieu en coördineert binnen de PvdA-fractie de commissie Sociaal. Bos is pleitbezorger van het outreachend werken; in het verleden was ze onder meer coördinator voor Eigen Kracht-conferenties.
Samen met collega Manon van der Garde schreef ze de raadsnotitie De Amsterdamse aanpak. Voorstellen voor een Amsterdamse aanpak: een preventief, actief en activerend, vraaggericht stappenplan. Hiermee wil de PvdA het Amsterdamse college van Burgemeester en Wethouders overtuigen van mogelijkheden waarbij de eigen regie van hulpbehoevende Amsterdammers centraal staat.
‘De grens over en daarna weer een stap terug’
Hoe ben je bij Eropaf betrokken?
Vooral vanuit de politiek. Vanuit het oogpunt van de Wet maatschappelijke ondersteuning, vind ik de vroegsignalering van Eropaf heel boeiend. Daarnaast spreekt de aanpak met een besluitvormingsmodel als Eigen Kracht mij erg aan. Toen ik hoorde dat Eropaf en Eigen Kracht elkaar vonden en gezamenlijk initiatieven ondernamen, leek het me interessant dat breder in te zetten. Niet alleen bij het voorkomen van huisuitzettingen, maar bijvoorbeeld ook bij schuldenproblematiek, jongeren die in de problemen zijn, leerplichtzaken en dergelijke.
Ik heb daar een notitie over geschreven waarin ik dat de ‘Amsterdamse aanpak’ noem. Daarin onderscheid ik vijf stappen. Ten eerste signaleren en vroegsignaleren door verschillende partijen. Ten tweede een meldpunt waarbij bepaald wordt wie wanneer eropaf gaat en op korte termijn orde op zaken stelt. Ten derde het verkennen van de mogelijkheden van steun in de eigen omgeving en onafhankelijke ondersteuning van professionals, waaruit een plan voor de lange termijn voortkomt. Ten vierde bepalen of er professionele ondersteuning nodig is en deze overdragen aan een casemanager, die de hulp inkoopt en het vervolg bewaakt. En tot slot het bekijken van het resultaat, ook op de lange termijn.
Deze punten worden door verschillende portefeuilles beheerd. Onder meer de Dienst Werk en Inkomen (DWI) en de Dienst Zorg en Samenleven houden zich ermee bezig, maar weten niet precies hoe ze het aan moeten pakken. Er gebeurt wel van alles, maar we weten nauwelijks wat waar plaatsvindt. Het is nog te veel hapsnap en moet beter doordacht worden. In de notitie staan vijf cruciale stappen die een duidelijke structuur bieden. Daarmee kunnen we mogelijk tot een integrale aanpak komen, waarbij allerlei soorten benaderingen tot één bepaalde systematiek leiden. We moeten naar een vast kader toe waarbij we iedere keer even checken: is dit gebeurd en is daaraan gedacht? Wat is een signaal? Wanneer is het reëel om ergens opaf te gaan? Hoe kunnen acute problemen op korte termijn worden opgelost en hoe zorg je ervoor dat mensen weer even op adem komen? Hoe zorg je ervoor dat burgers de kans krijgen mensen in hun eigen omgeving te activeren en oplossingen te bieden? Wat zijn de onderliggende vragen waarbij echt professionele hulp nodig is? Hoe zorg je dat professionals goed met elkaar samenwerken en er sprake is van een constructieve ketenaanpak? Wie neemt daarin het voortouw en zorgt voor de coördinatie? En wanneer zijn we tevreden met wat er bereikt is? Want als iemand schulden heeft en daaruit komt, of een dreigende uitzetting wordt voorkomen, is dat heel concreet. Maar omdat er vaak veel meer meespeelt én in gang wordt gezet is de vraag is natuurlijk ook: waar reken je uiteindelijk op af?
Vanuit de praktijk moet over al dit soort zaken nagedacht worden, zodat we tot een concrete uitwerking komen. Daarom vind ik de Eropaf-bijeenkomsten ook zinnig. Het is goed om een netwerk te hebben waarin je zaken verkent en probeert scherp te krijgen wat wel en niet tot het outreachende werk behoort. Dat afrekenen is voor een deel ook letterlijk. Want nu is het zo dat onze financiering en manier van organiseren soms averechts werkt.
Waarom werkt het soms averechts?
Zaken zijn vaak erg verdeeld. De vraag van een cliënt gaat vaak niet via dat ene hokje dat wij als politicus gebruiken. Schuldhulpverlening, de DWI en de woningcorporaties hebben elk hun eigen regels. Bij de Eigen Kracht-conferenties gebeurt het dat mensen zeggen: we zouden het kunnen oplossen als we het zo en zo en zo doen. Maar dat blijkt dan niet te kunnen door tegenstrijdige regelgeving. En al die regels brengen mensen soms nog verder in de put. Als je werkelijk vraaggericht gaat werken, waar we de mond zo van vol hebben, zullen we daar radicaal verandering in moeten aanbrengen. Je moet kunnen zeggen: hier helpt het niet wat we doen. En als je dan wel de oplossing weet, maar het niet past in de huidige regelgeving, schaal het dan op.
Zorg voor een club mensen die bepaalt of een oplossing reëel is, en die kunnen zeggen: zo gaan we het doen. Een doorzettingsmacht, noem ik het in mijn notitie. Zodat iemand bijvoorbeeld tegen een woningcorporatie kan zeggen: het probleem zou opgelost zijn als deze mensen een andere huisvesting krijgen, die aan die en die voorwaarden voldoet. Want daarmee wordt dat en dat probleem opgelost. Uiteindelijk is dat belangrijker dan die regels – ook al zijn die er om bijvoorbeeld zaken eerlijk te laten verlopen. Dat neemt niet weg dat ze ook belemmerend kunnen zijn en, mede daardoor, vaak voor hoge kosten zorgen. Wij als politici moeten zulke bureaucratische hindernissen weg kunnen werken. En daarom probeer ik het ook op de politieke agenda te zetten, zodat we de juiste voorwaarden voor outreachend werk kunnen scheppen.
Is het de politiek die bepaalt hoe dit soort dienstverlening werkt?
Nee, zo is het natuurlijk niet. Maar wij moeten wel randvoorwaarden scheppen en kunnen soms bepaalde zaken stimuleren. Ik heb een aantal pilots voor Eropaf kunnen afdwingen door daar een motie voor in te dienen en geld voor beschikbaar te krijgen. Daardoor kan er ervaring mee worden opgedaan. Je ziet nu dat er in allerlei stadsdelen gezegd wordt: wij willen ook aan de slag met het voorkomen van huisuitzettingen en inzetten van schuldhulpverlening en dergelijke. Daar kan de politiek geld voor beschikbaar stellen. Dat is één. Met mijn notitie probeer ik een stap verder te gaan door te zeggen: wij, de politiek, vinden het outreachend werk belangrijk, maar laten we dat ook toetsen aan wat de cliënt binnen eigen kring nog kan doen. Zodat ze een beetje de regie over hun eigen leven houden. En laten we ervoor zorgen dat daar professionals omheen zitten, die verantwoordelijkheid nemen en zorgen voor coördinatie.
Zo’n methodiek vinden wij als stad belangrijk. En die kun je niet afdwingen, maar wel faciliteren. Voor elk van de vijf stappen die ik in mijn notitie noem, moeten we aandacht hebben en ingangen maken. Tegen welzijnsorganisaties zeggen: jullie hebben een taak – we verwachten van jullie een signalerende rol. Of tegen de maatschappelijke dienstverlening: we verwachten van jullie een rol in het Achter de Voordeur-verhaal. Op èlk van die onderdelen kunnen we contracten sluiten met organisaties en opdrachten geven. Waar je vervolgens ook op kunt afrekenen. In die zin kun je redelijk sturend zijn. Ook door niet alleen te faciliteren, maar ook door bewust te zeggen: we gaan onderzoeken waar jullie mee bezig zijn, zoals met Systeem in Beeld is gebeurd. De bedoeling daarvan is ook om vanuit de politiek veel helderder eisen te stellen aan organisaties. En het is ontzettend belangrijk dat die organisaties aangeven wat er mogelijk is, wat wenselijk is en wat je niet zou moeten willen. Want dat kunnen wij niet bepalen. Wij kunnen wel zeggen: ‘We willen dat iedereen morgen eropaf gaat’, dan is het aan de professional om te zeggen: ‘Ho even, daar moet je wel eisen aan stellen, en wel die en die.’ Dat is het spel tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Je ziet de politiek als opdrachtgever en de professional als opdrachtnemer?
Als wij ervoor betalen, zijn wij de opdrachtgevers. Maar ik vind dat we vaak te onduidelijk zijn in wat we willen. En dan wel achteraf gaan afrekenen en zeggen: het gaat niet goed. Als wij onze verwachtingen niet duidelijk maken, kunnen we ook niet werkelijk afrekenen.
Dat is ook een soort geldverspilling.
Ja, en het draagvlak verdwijnt. We gooien het kind met het badwater weg. Zeggen: nou, die welzijnsinstellingen zijn ook nergens goed voor. Terwijl het welzijnswerk wél ergens goed voor is, maar we moeten veel beter kijken wáár het dan goed in is. Ik sprak iemand van een buurthuis en zij vertelde me dat ze van alles ziet. Mensen met wie het niet goed gaat. En dat ze dat met haar baas besproken heeft, maar dat die dan zegt: ‘Daar worden we niet voor betaald. Dat is niet onze opdracht.’ Ik snap dat wel. Wij moeten ons realiseren dat er in buurthuizen, scholen, woningcorporaties en dergelijke ontzettend veel signalen worden afgegeven. Mensen die daar werken moeten de opdracht krijgen zo nu en dan eens contact op te nemen met bijvoorbeeld iemand van de maatschappelijke dienstverlening. Anders gebeurt dat kennelijk niet.
Dat contact tussen die organisaties gaat heel vaak niet vanzelf. Dit is maar een klein voorbeeld, maar het komt erop neer dat we beter voor ogen moeten hebben wat we verwachten. En dat moet bepaald worden in gesprek met die professional – daar hebben we ambtenaren voor – om voortdurend te kijken: is dit zinnig? Is dit haalbaar? Want politici kunnen allemaal mooie dingen roepen, maar je moet wel met elkaar in discussie. Samen de grote lijn vastleggen, een kader scheppen. Ik krijg veel enthousiaste reacties op mijn notitie, juist bij de uitvoerders, de mensen in de praktijk, van HVO Querido, de maatschappelijke dienstverlening enzovoort. Die zeiden dat ze hier echt op zaten te wachten, zodat het gesprek erover met politici verder gevoerd kan worden.
Het gaat ook om een vrij nieuwe manier van hulpverlenen, die een mentaliteitsverandering vraagt.
Ja, dit gaat heel ver – op verschillende fronten. En dit is wat je vanuit de politiek kunt doen. Het zal wel uitmonden in een aantal pilots. Dat er gezegd wordt: laten we daar eens met een pilot met dit beginnen en daar met een pilot met dat. Aansluitend op wat er al gebeurt, en een aantal bestaande pilots verder uitwerken zodat we meer vat krijgen op wat echt nodig is. Bijvoorbeeld op welke scholing er straks nodig is om die cultuuromslag te maken. Dat vraagt veel; dat is een heel proces. Ik heb ook niet de illusie dat er meteen van alles gebeurt, maar was daardoor des te verraster door de reacties op mijn notitie. Dit leeft en mensen op de werkvloer zijn echt bezig een heleboel van die gebieden in te vullen.
Ja, er vindt wisselwerking plaats. Maar een deel van de professionals lijkt niet helemaal te weten wat ze ermee aanmoeten, wat er van ze verwacht wordt.
Ja. Dat geldt voor politici natuurlijk ook. Ik heb het er ook over met Lodewijk Asscher en Freek Ossel om te bekijken hoe we dit soort dingen gaan implementeren. Het zingt een beetje rond en iedereen is nog een beetje zoekende.
En het toch al heel stoer de Amsterdamse aanpak noemen?
Dat heb ik al provocerend maar gedaan, maar dat zou ik wel willen. Ik zou willen dat het een soort Amsterdamse methode wordt, waarbij iedereen op een gegeven moment op zijn netvlies heeft: wat komt hierbij kijken? Wat zijn de stappen? En waar zit ik zelf, in welke rol? Er worden al veel goede stappen gezet, zoals het voorstel van veertien maatregelen voor de versterking van de uitvoering van het Sociaal Domein, waarover in februari 2008 het rapport 80 + 20 > 100 verschenen is. En ik vond het mooi dat Kees Hulsman, de directeur van de DWI, bijvoorbeeld aanwezig was bij de Amsterdamse Eropaf-conferentie in juni 2008. Dan zie je dat er hoog ingestoken wordt, van hé, dat Eropaf begint echt te leven. Er wordt op allerlei niveaus over gepraat en dat is ook nodig om zo’n cultuuromslag tot stand te brengen.
Wat vind je van Erik Gerritsen, die ook bij die conferentie in juni aanwezig was en dan vooral zegt: outreachend werk moet je gewoon dóen?
Erik Gerritsen heeft mij in het verleden, toen hij nog gemeentesecretaris was, wel gesteund om dit soort dingen verder te krijgen. En gewoon doen: ja en nee. Als je iets structureel wilt inbedden, dan is er meer nodig. En aan de andere kant is het waar dat je dingen gewoon moet doen om er ervaring mee te krijgen. Je moet veel uitproberen en onderzoek doen hoe het werkt. Daarom vind ik het ook heel goed dat De Karthuizer bezig is met heel praktisch onderzoek.
Hoe sta je in dit verband tegenover het verschil tussen hbo- en wetenschappelijk onderzoek?
Ik vind het erg leuk om te zien hoe De Karthuizer zoekt naar een vorm van onderzoek dat past op hbo-niveau en dat in de praktijk plaatsvindt. En natuurlijk kan wetenschappelijk onderzoek helemaal geen kwaad. Maar dat is dan de volgende stap; het abstracter maken, aan theorievorming doen, zodat het toepasbaar wordt in beleid. Voor nu is onderzoek in de praktijk heel essentieel. Het gaat in eerste instantie vooral om feiten verzamelen, nadenken over verschillende mogelijkheden. En dat De Karthuizer dicht op het onderwijs zit, daar waar mensen opgeleid worden, is natuurlijk alleen maar goed.
Hoe verhoudt de Eigen Kracht-aanpak zich wat jou betreft tot de Wmo?
Ik vind dat het er perfect inpast. De Wmo zit nu nog te veel op het zorgvlak en gaat vooral over de aanbesteding van thuiszorg en dat soort dingen. Dat is wat mij betreft niet de essentie van die wet. De essentie is dat je kijkt naar hoe je mensen zo veel mogelijk de regie over hun eigen leven kunt geven. Bij wat niet meer kan moet hulp geboden worden, en bij wat mensen wel kunnen moet stimulans en ondersteuning geboden worden. Dat is bij uitstek wat er met een Eigen Kracht-conferentie gebeurt. Niet: ‘hoe kan ik jou helpen?’ maar ‘waar kan ik helpen zodat je het zo veel mogelijk zelf kunt?’ En: hoe kan ik een netwerk om mensen heen bouwen zodat er op een effectief niveau ondersteund kan worden en er wellicht minder professionele hulp nodig is?
Misschien vinden niet alle professionals dat even leuk.
Natuurlijk zit er voor professionals ook een soort bedreiging in. Maar we weten met z’n allen ook dat de kosten voor de zorg de komende tijd alleen maar omhoog gaan, er steeds meer zorg nodig is en er wachtlijsten zijn. Dus dan is het helemaal niet zo gek om te bekijken waar nu écht hulp nodig is en dat je daar de prioriteit legt. En dat je daarnaast bekijkt of mensen in hun eigen omgeving zaken kunnen aanpakken. Dat kun je ze niet verplichten, maar vaak blijkt dat erg prettig gevonden te worden. Bij Eigen Kracht, en vooral bij Jeugdzorgzaken, zijn er een heleboel mensen die zeggen: eindelijk wordt er naar mij geluisterd, eindelijk mag ik zeggen wat er aan de hand is. We moeten niet vergeten dat professionals achter de voordeur gaan, hè. Daarmee ga je een grens over, dat gaat best ver. Ik vind dat je daarna dan ook weer een stap terug moet doen en zeggen: laten we kijken wat mensen zelf kunnen op dat moment. Want anders ben je alles aan het overnemen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik denk dat dat helemaal niet goed is.
Je moet mensen vooral aanmoedigen om zelf hun eigen leven weer op te pakken.
Ja. En dat moet voortdurend het uitgangspunt worden. Zowel voor professionals vanuit opbouwwerk-achtige zaken als voor professionals uit de zorg. Want je kunt mensen heel snel hospitaliseren en ze het gevoel geven dat alles door een ander gedaan moet worden. Terwijl de kunst juist is ervoor te zorgen dat mensen zelf weer actief worden.
De professionals moeten dus zelf ook actiever worden. Zij moeten de regie ten aanzien van zichzelf hebben om mensen te stimuleren zelfstandiger te worden.
Zeker, en dat is een deel van die cultuuromslag die eigenlijk in de gehele zorg gaande is. Er moet steeds afgewogen worden waar je zorg geeft en waar je mensen activeert dat zelf te regelen. Dat moet je leren. En daarnaast moet er geleerd worden om samen te werken. Er wordt dus nogal wat van professionals gevraagd.
Je hebt zelf ervaring als coördinator van Eigen Kracht?
Ja, dat heb ik een tijdje gedaan, maar toen ik in de gemeenteraad kwam ben ik daarmee gestopt, zodat ik geen dubbele pet zou hebben. Het leek me wel heel interessant om te onderzoeken wat ik met Eigen Kracht zou kunnen in het kader van de Wmo. En het was mooi om de link met Eropaf te zien ontstaan. Toen dacht ik: dat is het ei van Columbus. Of nou ja, ei van Columbus… zo eenvoudig is het niet, het is nog ingewikkeld zat, maar het kunnen goed onderdelen zijn in de essentie van je enerzijds bemoeien met mensen en daar anderzijds weer een stap in terug doen. En als het mensen niet lukt om de touwtjes zelf in handen te nemen, dan moet het ook logisch zijn om daar even professionele hulp bij te halen. Want soms blijkt dat mensen absoluut niet in staat zijn om zelf de regie te hebben en moet je zeggen: we nemen het nu even over. Maar dan heb je het in ieder geval geprobeerd en mensen de kans gegeven het zelf op te oplossen.
Is dat ook nodig, vanwege die hospitalisering? Dat mensen zo gewend zijn dat dingen van ze overgenomen worden dat ze zelf geen beslissing meer kunnen nemen, of in ieder geval dat gevoel kunnen hebben?
Dat speelt inderdaad mee. In die zin is het ook een soort emancipatie: mensen stimuleren om zelf oplossingen te zoeken. En die hulpverlener is er over het algemeen maar van negen tot vijf. Het cruciale van Eigen Kracht is dat je weer een netwerk om iemand heen bouwt met wie er meer en langduriger contact kan zijn. Die zich medeverantwoordelijk voelen voor wat er met die persoon aan de hand is. Dat kunnen buren zijn, een oom, een leraar of vrienden – dat maakt niet uit, als het maar mensen zijn die vertrouwd worden en waarop een beroep kan worden gedaan. Kijk, als iemand verslaafd is, dan is daar gewoon professionele hulp voor nodig. En zo zijn er nog een heleboel dingen die door professionals gedaan moeten worden. Maar dan nog blijft er een stuk continuïteit buiten die professional nodig, van mensen die andere dingen kunnen doen, belangrijk zijn. Of dat je een maatje inhuurt, of een buddy. Die dan even koffie komt drinken. Dat is allemaal te organiseren, en past heel goed in die Wmo.
Wordt de hulpverlener minder hulpverlener en de rest van de mensen meer hulpverlener?
Nee. Ik zie een netwerk niet als hulp verlenen, dat is niet de juiste uitdrukking. Iemand wordt ondersteund. Als ik even boodschappen doe voor iemand, of de buren van mijn moeder kijken iedere dag even of de gordijnen wel open gaan, dan is dat geen hulp verlenen. Dat is gewone dingen doen en een beetje op elkaar letten. Maar dat soort dingen zijn wel heel belangrijk in een grote stad. Hulp verlenen klinkt al gauw als: ik doe iets goeds voor jou, en zit meer in de sfeer van het problematische. Terwijl dat helemaal niet zo hoeft te zijn – het is dat je naast iemand staat, een dienst verleent. Iedereen is wel bereid eens een keer iets voor een ander te doen, een vriendendienst te leveren. Die kan je zelf ook een keer nodig hebben en dan is het fijn dat iemand wat voor jou doet. De hulpverlener moet gewoon hulpverlener zijn en dingen oppakken waarvoor hij opgeleid is. Maar dat neemt niet weg dat het hebben van een netwerk belangrijk is voor mensen. Als je alleen maar overgeleverd bent aan een hulpverlener, nou, dan heb je het zuur hoor. Want je gaat niet ’s avonds om negen uur nog een hulpverlener bellen. Want die is er dan niet. Je hebt gewoon je eigen netwerk nodig.
En dus moet die professional zich niet alleen op die cliënt richten, maar ook op het netwerk daaromheen.
Precies.
Heb je als coördinator bij Eigen Kracht bijzondere ervaringen opgedaan?
Eigenlijk vond ik iedere conferentie die ik gedaan heb, wel bijzonder. Er speelden iedere keer andere zaken. En ik vond het wel bijzonder dat ik dacht: jezus, wat doet Jeugdzorg? Hoe werkt die in godsnaam? Ik ben toen wel een stuk kritischer geworden. Ik snap wel dat ze het moeilijk hebben, maar ik heb verschillende keren meegemaakt dat een jongere op een conferentie zei: nu mocht ik er eindelijk bij zijn en zeggen wat ik er van vind. Of dat er gezegd werd: waarom is dit niet een jaar eerder gebeurd? Dan hadden we dit afgelopen jaar niet al die ellende gehad. Nou, als mensen dat soort dingen zeggen, dan gaat er dus echt iets fout. Ik heb ook dingen gedaan voor volwassenen, voor MEE. Ik vond dat moeilijker dan het werken met jongeren, omdat het een andere instelling vraagt. Een jongere heeft de toekomst nog voor zich en dat is een bindende factor voor iedereen, omdat je kunt zeggen: jongens, het gaat niet om jullie, het gaat om die jongere.
Voor MEE heb ik bijvoorbeeld gewerkt met iemand die ziek was en eigenlijk alleen maar bezig was met doodgaan. Wat er toen gebeurde, was dat zijn kinderen de kans kregen om tegen hem te zeggen: ‘Pa, ik wil ook eens een keer bij jou op bezoek komen en je als vader zien, en niet alleen maar hulpverlener zijn.’ Daar kwamen heel veel ruzies uit voort, omdat die vader in het verleden zijn kinderen het gevoel had gegeven dat ze hem moesten helpen. Dat was dus omgekeerd; er moest juist een minder groot beroep op het netwerk gedaan worden. En dat had natuurlijk grote consequenties voor de hele manier waarop de hulpverlening georganiseerd moest worden. Maar het feit dat dit gezegd kon worden, bood een enorme opening voor wat er op dat moment moest gebeuren. Hoewel ik daar de waarde wel van inzag en MEE ook aangaf dat wat er gebeurd was enorm waardevol was, vond ik dat voor mijzelf toch minder bevredigend dan het werken met jongeren.
Ik heb ook een keer meegemaakt dat een jongen aanvankelijk nauwelijks bereikbaar was. Die moest ik letterlijk uit een groep hangjongeren plukken om überhaupt met hem in gesprek te komen. Uiteindelijk is er helemaal geen conferentie gekomen. Tijdens een verjaardagspartijtje knalde de boel en kwam er een grote ruzie en zei zijn oma: ‘En nu is het genoeg. Die jongen komt bij mij wonen.’ Een half jaar later was het contact met zijn ouders weer hersteld, was hij van zijn schulden af en wist hij naar wat voor school hij wilde. Daar had oma voor gezorgd. Die had, anders dan zijn ouders, vertrouwen in hem. En dat was precies wat ie nodig had. Het zijn soms eenvoudige dingen die voor een ommekeer kunnen zorgen. En dan hoef je zelf niet eens meer wat te doen. Want als mensen doorhebben waar het om gaat, dan doen ze het zelf wel. Dan hoef je alleen maar iets aan te zwengelen door er met een aantal mensen over te praten en dan zegt opeens iemand: eigenlijk is het heel eenvoudig. In dit geval was er geen conferentie meer nodig en dacht ik: gewoon maar laten gebeuren.
Dit was ook veel effectiever dan de jongerenwerkers en de leerplichtambtenaren die zich ermee bemoeid hadden. Die hebben alleen de boel op scherp gezet. Het zijn dit soort subjectieve ervaringen die ik heb meegemaakt, waardoor ik ben gaan denken dat er vaak heel veel kan; je moet mensen er soms alleen op aanspreken. Dat zijn heel belangrijke bewegingen. En niet dat het ’t altijd oplost, natuurlijk niet. Soms is de oplossing er gewoon niet. Dan moet er wat anders gebeuren en ga je meer steunen op professionals. En moet iemand toch in een opvangtehuis, dat heb ik ook wel meegemaakt. Een jongen die zijn beide ouders was kwijtgeraakt, dat was heel erg naar. Hij wilde heel graag bij één van zijn familieleden wonen, maar dat bleek niet te kunnen. Maar uiteindelijk is er door de conferentie wel geregeld dat er contact zou zijn in de weekenden en in de vakanties, waardoor hij toch het gevoel had dat hij bij zijn familie hoorde.
Het gaat heel erg over kwaliteit van leven, hè.
Ja, het gaat om kwaliteit van leven. Dat is het ook. Voor jongeren en voor ouderen. Toen mijn moeder ziek werd, was het voor ons vanzelfsprekend dat we met z’n allen om de tafel gingen zitten en zeiden: hoe gaan we het doen? Wat hebben we nodig? Kan jij dan, en kan jij dan? Nee, nou, dan moeten we voor die keer kijken of we iets kunnen regelen met de thuiszorg. Dat overleg hadden we regelmatig en we deden het deels zelf en lieten het deels door professionals doen. En dan nog zagen we dat er vierenveertig professionals in acht verschillende rollen langskwamen. Vierenveertig! Waardoor ik ook dacht: mijn god, waar zijn we mee bezig? Wat was er gebeurd als we niet zelf een beetje de regie hadden gehouden? En dat is soms ook echt een noodzaak, want het is voor een beginnend dementerende verschrikkelijk om zo veel verschillende gezichten voorbij te zien komen. Als je zelf die regie kunt houden, dan is dat prima, maar als je dat niet kunt, dan moet dat ook geregeld kunnen worden. Dat is die vierde stap die ik in mijn notitie noem.
Dit is de Amsterdamse aanpak. Wat verwacht je landelijk?
Ik ben vooral heel benieuwd. Ik denk dat we met Eropaf in Amsterdam vrij ver zijn, en in grote steden is het toch vaak net even anders dan in het land. Ik zie op een aantal plaatsen wel soortgelijke initiatieven opkomen. In de Tweede Kamer gaan stemmen op voor deze aanpak en Overijssel loopt met Eigen Kracht erg voorop. We moeten ook van elkaar leren. Ik zou het leuk vinden als er landelijk een recht op een Eigen Kracht-conferentie zou komen. Zodat iedere burger kan zeggen: ik heb behoefte aan wat ondersteuning en laten we dat met z’n allen bespreken. Dat daar dan goede informatie bij komt over wat er mogelijk is. Er door het netwerk gekeken wordt: hoe vullen we dat aan? En dat er vervolgens iemand is die zegt: ‘Oké dit gaan we doen’ en het dan ondersteunt en regelt. Dat zou het mooiste zijn.