8 juni 2009

Burgers onder de Burgers

Burgers onder de burgers

Een nieuw bestuurlijk stelsel.

Komende woensdag -10 juni – is het zover. Dan gaat de gemeenteraad besluiten nemen over het bestuurlijk stelsel. Het ziet er naar uit dat de voorstellen zonder al teveel weerstand – misschien zelfs wel raadsbreed – zullen worden aangenomen. In ieder geval is de organisatie van de centrale stad – vooruitlopend op het positieve besluit – al volop bezig de ambtelijke organisaties van de betrokken stadsdelen om te vormen.

Het huidige bestuurlijke stelsel was in de zeventiger jaren ontworpen met als doel het bestuur dichter bij de bewoners te brengen. Het lokaal bestuur zoals dat overal elders in Nederland functioneerde, stagneerde in de gemeente Amsterdam. Besluiten die elders tot politieke discussie aanleiding gaven, werden in Amsterdam vooral ambtelijk afgehandeld.
Wie de discussie over de structuurvisie in Amsterdam Zuidoost volgt ziet hoe dat in een gedecentraliseerde situatie plaatsvindt; Een omvangrijke en heftige publieke discussie. Zonder stadsdelen zou de hele discussie over de locaties voor aanvullende woningbouw in Zuidoost pas opvallen als de eerste bouwploegen arriveren. De politieke discussie was dan allang in de centrale stad afgerond. Wie wederom naar Zuidoost kijkt ziet hoe door het maatwerk dat door het stadsdeel geleverd kon worden, de vernieuwing van de Bijlmermeer tot een succes werd. Tot zoveel overleg met bewoners en plaatselijke instellingen zal een politiek bestuur van de centrale stad nooit in staat.

Bij de aanvang van deze bestuursperiode hebben de portefeuillehouders Asscher en van Poelgeest aangegeven dat het bestuurlijk stelsel wat hun betrof drastisch beter kon. Zij hebben daarbij een willig oor gekregen van de besturen van de stadsdelen. Vanaf het begin hebben de voorzitters ingezet om zoveel als mogelijk tegemoet te komen aan de kritiek. Er werd een bestuursakkoord stad en stadsdelen vastgesteld waarin werd afgesproken op een aantal beleidsterreinen tot veel meer uniformiteit te komen (de raad van Zuidoost heeft niet met dat bestuursakkoord ingestemd). Voor de ambtelijke organisatie werd het concept van het ene concern aangescherpt. Breed werd de leus onderschreven dat er één Amsterdam voor alle Amsterdammers was. Om deze uniformering te bereiken was veel overleg nodig. Door al dat overleg werd nog duidelijker dat de bestuurskracht van het bestuurlijk stelsel te wensen overliet. Door de wijze waarop de stadsdelen wilden tegemoetkomen aan de kritiek op hun functioneren gaven zij steeds meer voeding aan de wens tot verandering.

Door de besluiten wordt het aantal stadsdelen tot de helft gereduceerd. Er ontstaan grote stadsdelen die wat inwonersaantal een omvang krijgen van grote steden als Haarlemmermeer, Leiden, Zoetermeer en Zwolle. Dit zal zonder twijfel gevolgen hebben voor de afstand van de bewoners tot hun gekozen volksvertegenwoordiging. Wat voor alle 100.000 + gemeenten een probleem is, zal voor de stadsdelen met een dergelijke omvang niet anders zijn. Hoe organiseer je de betrokkenheid van de bewoners bij de ontwikkeling van hun woon- en leefomgeving? Hoe organiseer je voldoende contactsituaties tussen het bestuur en zijn inwoners?

De reductie van het aantal stadsdelen tot de helft is één. Nog fundamenteler – maar logisch in het licht van de kritiek die Asscher en van Poelgeest op het bestuurlijk stelsel hebben – is de wijziging in de taakverdeling tussen de centrale stad en de nieuwe stadsdelen. Duidelijk wordt dat het college meer centrale sturing wil. “Het besef dat we één gemeente en één organisatie zijn moet worden versterkt”. In de nota “Bestuur van Amsterdam anno 2010” wordt verder de versterking van de uitvoeringskracht van de stadsdelen aan de orde gesteld. Letterlijk wordt gesteld: “zoals gezegd wil het college dat de gemeente als geheel werkt vanuit de gedachte van één Amsterdam. Een groot aantal van onze stedelijke opgave gaat de stadsdelen – letterlijk – te boven en de noodzakelijk oplossingen daarmee ook”. Waar het college voor kiest is een versterking van de uitvoeringskracht van de stadsdelen. Bij elkaar blijkt het college naar een situatie te willen dat centraal de strategische beslissingen worden genomen. De stadsdelen krijgen vervolgens de uitvoering van deze beslissingen als taak. Zij worden daarbij ‘geholpen’ door de centrale organisaties. Dit komt in de plaats van het tot op heden leidende beginsel van ‘decentraal tenzij’. De resolutie die de stedelijke PvdA onlangs vaststelde sprak nog nadrukkelijk uit dat vastgehouden werd aan het principe ‘decentraal tenzij’.

Omdat op dit moment nog volstrekt onduidelijk is hoe de taakverdeling tussen stad en stadsdelen er de komende periode feitelijk uit zal zien, is het voor de partijorganisaties uiterst ingewikkeld om te bepalen welke maatschappelijke problemen zij de komende periode op welke wijze aan willen pakken. Wat dat betreft had de timing nauwelijks slechter gekund.

De stedelijke PvdA sprak ook uit dat de financiële gevolgen van de operatie helder moesten zijn. Deze zijn echter nog volstrekt onduidelijk. Men leze daarvoor het advies van de Raad voor de stadsdeelfinanciën. De Raad verwacht geen substantiële inverdieneffecten en concludeert verder dat indien de frictiekosten gefinancierd gaan worden uit het stadsdeelfonds dat dit niet zonder negatieve gevolgen voor het voorziengenniveau kan geschieden. De verwachtingen van de kosten lopen uiteen van 30 miljoen tot tegen de 80 miljoen. Voor een sprong voorwaarts mogen kosten echter geen belemmering zijn. Wat dat betreft is de centrale stad consequent.

Wat merkt mevrouw de Groot van de verandering waartoe op 10 juni door de raad van de centrale stad wordt besloten?

Lourens Burgers