Bijlmer behoeft een eigen beleid voor maatschappelijke ondersteuning
Wordt couleur locale couleur centrale?
Bij de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zal er optimaal tussen stad en stadsdelen samengewerkt moeten worden. Beide hebben een eigen verantwoordelijkheid: de stadsdelen op het terrein van welzijn en maatschappelijke dienstverlening, de centrale stad op het gebied van zorg. Aansluiting van deze twee kanten van de WMO op elkaar biedt de burger het beste perspectief op de beste hulp. De vraag is echter of het huidige “samenwerken” wel voldoende mogelijkheden biedt om in het stadsdeelbeleid nog een couleur locale aan te brengen.
Nadat eind vorig jaar gemeente Amsterdam de WMO verordening heeft vastgesteld houdt zij zich nu bezig met de voorbereidingen van de WMO Nota. Deze dient voor 1-1-2008 gereed te zijn. De Wmo verordening omvat het individuele aanspraakniveau op Wmo voorzieningen. De Wmo verordening geeft helderheid over de omstandigheden waaronder de gemeente compensatie biedt aan burgers met beperkingen, geeft aan welke individuele voorziening dan aangewezen is, stelt voorwaarden waaronder een persoonsgebonden budget (PGB) en financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en geeft aan of er eigen bijdragen gelden.
De Wmo nota is het beleidsdocument waarin de gemeente voor een periode van 4 jaar moet aangeven wat de doelstellingen, het samenhangend beleid, de te behalen resultaten en maatregelen op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning zijn.
Ter voorbereiding hebben stadsdelen ZuiderAmstel, Bos en Lommer en later Noord als pilot een gebiedsgerichte beleidsprogrammering gerealiseerd. Inmiddels zijn de overige stadsdelen, met ondersteuning van de Dienst Zorg en Samenleven, gestart met het samenstellen van een WMO beleidsprogramma. De centrale stad wil in oktober deze programma’s gaan vergelijken om tot een verzameling van de grote lijnen te komen. De nota zal de komende jaren nog "vervolmaakt" worden. Dit houdt volgens de centrale stad in dat de nota in 2008 nog niet "alles bepalend" zal zijn voor de stadsdelen. De jaren daarop volgend zal het meer en meer worden “dichtgespijkerd”.
Natuurlijk moet er optimaal samengewerkt worden tussen stad en stadsdelen, omdat beide een eigen verantwoordelijkheid hebben: de stadsdelen op het terrein van welzijn en maatschappelijke dienstverlening, de centrale stad op het gebied van zorg.
Maar biedt het huidige “samenwerken” wel mogelijkheden om in het stadsdeelbeleid een couleur locale aan te brengen? Buitenveldert en Bijlmer zijn niet te vergelijken en behoeven een geheel eigen WMO beleid. Zo zijn er meer voorbeelden te noemen.
Is de plotselinge naamsverandering van het Servicecentrum WMO in Dienst Zorg en Samenleven een indicatie voor veranderende verhoudingen? Van “dienstverlener” naar “opdrachtgever”. Terecht vroeg PvdA-gemeenteraadslid Jesse Bos zich al eerder af of deze verandering van servicecentrum naar dienst een optimale samenwerking tussen diensten onderling en tussen stad en stadsdelen niet eerder zal belemmeren dan bevorderen. De centrale stad zal beter moeten nadenken hoe ze haar regiefunctie moet vormgeven, maar hoeft niet in alles opdrachtgever te worden, stelt zij verder.
We zien dat veel stadsdelen afwachten waar de centrale stad mee komt. Willen wij nog een lokale inkleuring realiseren dan zullen wij nu initiatieven moeten gaan nemen. Met het complex van centraliserende afspraken tussen de bestuurders zoals is vastgelegd in het Bestuursakkoord Stad en Stadsdelen zullen de volksvertegenwoordigende raden hun rol in de samenwerking af moeten dwingen.
Michel Idsinga