Asscher: “Bestrijd onverdraagzaamheid.”
Kern van de Nederlandse rechtsstaat is de bescherming van gelijkwaardigheid in diversiteit. De hoofdstad dient een tolerante stad te zijn waar je kunt zijn wie je bent, ongeacht afkomst of geloof.
Aan Cornelis van den Berg lijkt deze eenheid in verscheidenheid niet besteed. Zijn analyse is somber en komt neer op een gapende kloof tussen wij en zij. In werkelijkheid vinden heel veel moslims hun weg in de vrije seculiere samenleving terwijl ze op hun eigen manier invulling geven aan hun geloof. Het is onjuist ’de moslims’ telkens te beschouwen als niet-individuele leden van een statisch en gevaarlijk blok.
Het belang van integratie is een stabiele samenleving waarin mensen zich veilig weten in hun identiteit en geborgen in hun verhouding tot anderen. Doel van het integratiebeleid moet zijn alle inwoners van Amsterdam te laten deelnemen aan de samenleving, zich thuis te laten voelen, hun eigen identiteit te gunnen zonder dat die identiteit de ruimte van anderen beperkt.
In mijn ideale Amsterdam leeft men samen op basis van respect, tolerantie en gelijkwaardigheid. Dit ideaal moet overigens niet worden verward met de werkelijkheid van nu. Grote groepen in de stad hebben geen contact met elkaar en leiden gescheiden levens. De witte wig in het centrum en zuiden van de stad lijkt nauwelijks op de wereld van ’schotelcity’ in Nieuw-West. Er is onverdraagzaamheid en er zijn etnische spanningen.
Toch zijn er positieve trends. Kinderen worden snel veel beter opgeleid dan hun ouders. Er zijn succesverhalen van indrukwekkend snelle emancipatie. Maar de demografische ontwikkeling legt een grote druk op die positieve trends. Dat betekent dat er richting moet worden gegeven. Het moet duidelijk zijn hoe alle verschillende groepen in de toekomst in Amsterdam kunnen samenleven. Want diversiteit zal er blijven.
Drie dingen zijn nodig: waardering voor verscheidenheid, een gedeeld kader met duidelijke regels, en binding. Waardering van verscheidenheid betekent dat niet alle multiculturele idealen bij het grofvuil horen. Verscheidenheid vormt een kracht van Amsterdam. Maar dat kan niet van boven door de politiek worden opgelegd. Waardering voor verscheidenheid betekent ook dat groepen in Amsterdam hun iconen hebben, dat culturele verschillen worden gevierd in plaats van gevreesd.
Een gemeenschappelijk kader is nodig. Allereerst een raamwerk van basisregels van de democratische rechtsstaat. Gedeelde waarden vormen een noodzakelijk cement van de samenleving. Pas binnen een gedeeld kader kan diversiteit positief werken. Dat betekent dat de Nederlandse kernwaarde van de democratische rechtsstaat met de bescherming van grondrechten verinnerlijkt moet worden door alle inwoners. Op scholen moet worden gesproken over verdraagzaamheid, over wat democratie betekent. In discussies over extremisme moet duidelijk zijn wie ’wij’ zijn en wie ’zij’. In opvoeding en op school moet onverdraagzaamheid tegen homo’s, vrouwen en joden telkens bestreden worden, ook als dergelijke denkbeelden door het geloof geïnspireerd worden.
Een bijzondere verantwoordelijkheid ligt bij de geestelijk leiders. Imams, priesters, rabbijnen en dominees dienen uit te spreken dat godsdienstvrijheid in de democratische rechtsstaat een basisvrijheid is, maar dat die vrijheid samen gaat met de plicht om ook de vrijheid van anderen te respecteren. En dat betekent dat er ook de plicht is te accepteren dat mensen zich afwenden van het geloof. Iedereen moet accepteren dat in de publieke ruimte geloof weliswaar een rol kan spelen, maar dat de seculiere overheid de beslissingen neemt en het hoogste gezag vertegenwoordigt.
Of Cornelis van den Berg het nu leuk vindt of niet, de islam zal in 2020 de grootste godsdienst zijn in Amsterdam. Die moet dus een constructieve plaats krijgen in de stad.
Er moet daarom hard gewerkt worden aan een islam die past bij Amsterdam: tolerant en open. Wellicht gebeurt dat door nieuwe theologische interpretatie van de islam, maar veeleer gaat het om de verandering van de gelovigen zelf. Juist de Amsterdamse moslims moeten wij aanspreken. Ik pleit voor een ’voor wat hoort wat’-verhouding tussen stad en kerk. ’Voor wat hoort wat’ rond vrijheid en respect voor godsdienst. Mag de islam hier vrijuit bloeien, dan mogen andere godsdiensten en levenshoudingen – welke dan ook – dat ook. ’Voor wat hoort wat’ ook in het onderwijs. Islamitische scholen? Oké, maar onder strenge inspectie en op voorwaarde dat de leerlingen de Nederlandse rechtsstaat ingegoten krijgen. Nieuwe moskeeën? Oké, maar dan met een moderne en dus liberale Amsterdamse imam en de sluiting van moskeeën die oproepen tot haat en geweld. ’Voor wat hoort wat’ rond taal. We moeten het mogelijk maken dat imams hier opgeleid worden. Anders zal van verandering niet gauw sprake zijn.
Het met de mond beleden wij-gevoel betekent dat de islam en de geestelijk leiders ervan ook bij Nederland, bij Amsterdam horen. De stad moet anno 2006 contact leggen met de islamitische gemeenschappen en streven naar Nederlands als (s)preektaal in de moskee.
De overheid kan deze Amsterdamse islam stimuleren zonder het beginsel van de scheiding van kerk en staat te verlaten. De geschiedenis laat zien dat het al eerder met succes is gebeurd. In de negentiende eeuw vond een opmerkelijke omwenteling plaats onder de Amsterdamse joodse bevolking. Met instemming van de godsdienstige leiders werd op de joods-godsdienstige scholen het Jiddisch als voertaal vervangen door het Nederlands. Daarnaast gingen veel joden het openbaar onderwijs bezoeken, waar de voertaal Nederlands was.
Dit initiatief kwam van de Nederlandse overheid en had niet tot doel de joden van hun godsdienst of identiteit te beroven. Tot 1861 gaf de overheid ruimhartig subsidie aan de joodse godsdienstscholen. Aanpassing betekende in die tijd eerder het aanmeten van Nederlandse omgangsvormen dan het opgeven van de eigen identiteit. Precies wat we tegenwoordig integratie zouden noemen.
Natuurlijk gaat de vergelijking met de situatie nu mank. De islam is een andere godsdienst dan het jodendom. En de positie van de Amsterdamse joden toen was een andere dan die van de Nederlandse islamieten nu. Ook het antisemitisme werd er niet minder om. Toch valt op dat met deze inmenging in een godsdienst de democratische pijler van scheiding tussen kerk en staat niet onder druk is komen te staan.
Naast aandacht voor diversiteit en het handhaven van de harde grenzen van de Amsterdamse rechtsstad is er behoefte aan binding en overbrugging. Onbekend maakt onbemind en het is dus nodig dat verschillende groepen Amsterdammers met elkaar in gesprek raken. Daarom ben ik het met Van den Berg eens dat er in Amsterdam een islamdebat gevoerd moet worden. Daarbij is het hoog tijd om de huidige onderstroom van cynisme te vervangen door stappen richting constructieve integratie.