28 september 2007

Amsterdammer mogen zijn

‘Wie ben je?’, vragen ze me vaak. Een zeer confronterende, vervelende en pijnlijk vraag. Wie ben ik inderdaad? Ik weet dat ik geboren ben in Bosnië en dat ik sinds 1994 in Amsterdam woon. Ik heb een Nederlands paspoort en een Nederlandse man, lees Nederlandse kranten en huil, bid, lach, werk en bewonder in het Nederlands. Maar op de vraag ‘Wie ben je?’, sta ik met de mond vol tanden. Ik durf niet te antwoorden: ‘een Nederlander’. Volgens de officiële beschrijving ben ik dat ook niet.

Allochtoon dan? Nee, dat is niks. Daar kun je je identiteit niet aan ontlenen, daar kan niemand trots op zijn.

‘Een Bosnier?’ Dat ben ik ook al niet meer. Als ik mijn geboorteland bezoek, voel ik me vreemd. Ik spreek de taal, maar begrijp weinig van hoe de hazen daar lopen.

Maar wíé ben ik dan? Niet weten wie je bent, maakt onzeker, kwetsbaar en stuurloos. Maakt boos en verdrietig, gesloten en bang. Totdat ik besefte dat ik wel een identiteit heb: ik mag een Amsterdammer zijn. Dat geeft rust en ruimte. Dat voelde meteen goed. Amsterdammer. Hier woon ik. Hier leef ik. Hier werk ik. Hier ben ik getrouwd. Dus, Amsterdammer. ‘Iamsterdam’.

Precies hierover ging mijn voorstel om aan alle pasgeboren kinderen een geschenk te geven. Als je je kind inschrijft in het bevolkingsregister ben je namelijk vooral trots. En als je dan van de gemeente de boodschap krijgt: je kind is Amsterdammer, je kind hoort erbij, wordt de band met de stad alleen maar groter. ‘Iamsterdam’. ‘Wij-Amsterdammers’.

Als de burgemeester er een brief bijdoet om je welkom te heten, om je thuis te laten voelen, weet je helemaal dat je geaccepteerd bent. En als iemand je vraagt ‘wie ben je’, kun je vervolgens trots en zonder nadenken zeggen: Ik ben een Amsterdammer!