21 oktober 2009

Inhoud AOW-plan kabinet

Het kabinet heeft ingestemd met het plan om de AOW-leeftijd te verhogen van 65 naar 67 jaar. De Tweede Kamerfractie van de PvdA is voor een verhoging op deze manier, evenals het landelijk partijbestuur. Het plan bevat de volgende elementen (zie ook alle achtergronden over de verhoging van de AOW-leeftijd):

Verhoging AOW leeftijd in stappen

De AOW-leeftijd wordt in twee stappen verhoogd naar 67 jaar:

  1. Op 1 januari 2020 wordt de AOW-leeftijd 66 jaar.

  2. Op 1 januari 2025 wordt de AOW-leeftijd 67 jaar.

Voor iedereen die op 1 januari 2010 55 jaar of ouder is, blijft de AOW-leeftijd dus op 65.

Zware beroepen

Er komt een speciale regeling voor mensen in zware beroepen. Door duurzaam loopbaanbeleid en goede arbeidsomstandigheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat mensen voortijdig verslijten. Werkgevers worden wettelijk verplicht hiervoor te zorgen.

  • In de Arbeidsomstandighedenwet wordt geregeld dat niemand langer dan 30 jaar in een zwaar beroep mag werken. Na 30 jaar is de werkgever verplicht om de werknemer een aanbod te doen voor alternatieve werkzaamheden.

  • Doet werkgever dit niet, dan kan de werknemer op zijn 65e stoppen waarbij twee jaar lang 70% van het laatstverdiende loon wordt doorbetaald door de werkgever. De werknemer ontvangt daarna op zijn 67ste naast zijn pensioen een volledige AOW.

  • De loondoorbetaling vindt plaats via een bijdrage van 140% van het bruto jaarloon, die door de werkgever in een aparte op de levensloop lijkende faciliteit wordt gestopt.

  • Werkgevers en werknemers stellen in onderling overleg vast wat zware beroepen zijn. De overheid zal hier vooraf wel een aantal randvoorwaarden voor stellen.

  • Mensen die nu 55 jaar of ouder zijn hoeven niet langer te werken, of ze nou een zwaar beroep hebben of niet. Dat geeft werkgevers en werknemers de tijd om de maatregelen samen goed uit te werken. Deze mensen hebben ook niet meer de mogelijkheid om zich op de verandering voldoende voor te bereiden.

Sociale randvoorwaarden

Voor mensen die niet meer kunnen werken wordt gezorgd. Aan de verhoging van de AOW leeftijd zijn, naast de regeling voor mensen in zware beroepen, sociale randvoorwaarden die voor iedereen gelden. Wie niet meer kan werken gaat er niet op achteruit.

  • De sociale voorzieningen voor werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ziekte (WW, WIA en Ziektewet) lopen door na je 65ste.

  • Voor mensen die na hun 50e de pech hebben werkloos te raken of arbeidsongeschikt te worden, zijn er voorzieningen. Die voorzieningen zorgen ervoor dat, als je in de bijstand komt, je niet gedwongen wordt je eigen huis hoeft op te eten. Ook de vrijwilligersvergoeding zal niet meer in mindering worden gebracht op deze voorzieningen, zodat je feitelijk rondom of boven het AOW niveau zit.

  • Er komt ook nog een nieuwe voorziening voor mensen die na hun 62ste werkloos worden of in de Ziektewet komen. Op het moment dat zij geen recht meer hebben op een uitkering op grond van de WW of Ziektewet, komen zij tussen hun 65ste en 67ste op een uitkering rond het AOW-niveau.

  • Bij deze nieuwe voorziening geldt –in tegenstelling tot de bijstand–een vrijstelling van vermogen en van het inkomen van de partner. Mensen hoeven dus niet hun huis op te eten. En voor partners blijft het aantrekkelijk om te werken.

  • Om participatie voor deze groep aantrekkelijker te maken wordt ook de vrijwilligersvergoeding niet in mindering gebracht op de uitkering.

Flexibele AOW

De AOW wordt flexibel. Wie op jonge leeftijd is begonnen met werken krijgt de keuzevrijheid om eerder te stoppen en eerder AOW te ontvangen. De AOW gaat dan twee jaar eerder in, maar is wel lager.

  • Wie tot zijn 65e gedurende 42 jaar tenminste drie dagen per week heeft gewerkt kan er voor kiezen de AOW op 65-jarige of 66-jarige leeftijd in te laten gaan.

  • In dat geval wordt de AOW verlaagd. Deze verlaging geldt voor de rest van je leven. Op je aanvullend pensioen heeft dit geen effect, tenzij je dat ook eerder laat ingaan. Dan wordt dat ook lager, net als dat nu ook al zo is.

  • Als je één jaar eerder stopt, is de AOW-uitkering maximaal 8% lager, bij twee jaar is dat maximaal 15,5%. Deze percentages staan nog niet definitief vast en zijn daarom indicatief.

  • Voor werknemers met een laag inkomen wordt deze verlaging gedeeltelijk gecompenseerd. Daardoor zal de AOW voor die groep per saldo ongeveer 6,5% lager uitvallen per jaar dat eerder gestopt wordt.

  • Op dit moment is het nog niet mogelijk vast te stellen of iemand 42 jaar heeft gewerkt. Daarom komt er een overgangsregeling. Vanaf 2020 moet er aantoonbaar tenminste 15 jaar zijn gewerkt. Die eis gaat daarna ieder jaar met één jaar omhoog, totdat dit in 2047 42 jaar is.

Museumpleinakkoord gerespecteerd

  • Het Kabinet respecteert de afspraken van het Museumpleinakkoord, maar deze schuiven wel 2 jaar op. Voor de sectoren waarbinnen afspraken zijn gemaakt blijft er dus de mogelijkheid om – betaald door het pensioenfonds – vanaf 65 te stoppen met werken. Het 40-deelnemersjarenpensioen wordt dus omgezet in een 42-deelnemersjarenpensioen. Zo vragen we van iedereen een bijdrage maar houden we vooral ook rekening met werknemers die vroeger begonnen zijn en vaak ook zwaarder werk hebben verricht.

Actief arbeidsbeleid oudere werknemers

Voor oudere werknemers is het moeilijk om een baan te vinden of om van baan te veranderen. Daarom komt er een actieve inzet om mensen tussen 45 en 65 aan het werk te krijgen en te houden: via scholing, het aanpakken van leeftijdsdiscriminatie en het stimuleren van werkgevers.

  • Een werknemer krijgt vanaf zijn 57e tot zijn 65e een verhoogde arbeidskorting. Die verhoging loopt op tot € 750,- per jaar voor een 62-jarige werknemer.

  • Een werknemer krijgt vanaf zijn 62e de doorwerkbonus, die oploopt tot 10% van het inkomen en oploopt tot netto € 4.500,-.

  • Een werkgever krijgt drie jaar lang € 6.000,- netto premiekorting als hij een werkloze 50-plusser in dienst neemt.

  • Een werkgever krijgt drie jaar lang € 2.750,- netto premiekorting als hij een 62-jarige in dienst houdt.

Pensioenstelsel

De AOW en het pensioenstelsel zijn aan elkaar gekoppeld. Ook de spilleeftijd van de aanvullende pensioenen in de tweede pijler gaat daarom naar 67 jaar.

  • De verhoging van de pensioenleeftijd levert een lastenverlichting op. Afgesproken wordt dat de besparing die dit vanaf 2020 oplevert ten goede komt aan de pensioenfondsen zelf en dus aan zowel de gepensioneerden die pensioen ontvangen, als aan de werkenden die premie betalen.

  • Pensioenfondsen worden zo in staat gesteld pensioensuitkeringen beter te indexeren en hun vermogenspositie (dekkingsgraad) te verbeteren.