Kritiek op het rapport van de commissie Verbetering Bestuur Amsterdam
Oud PvdA-gemeenteraadslid (1970 -1978 )Paul Rutgers van der Loeff heeft grote moeite met de voorstellen van de commissie Mertens – de Commissie Verbetering Bestuur Amsterdam voor een andere inrichting van het stadsdeelstelsel. Hij heeft zijn bezwaren voor amsterdam.pvda.nl uiteen gezet en stelt tot slot enkele vragen. Een mening.
1: De Bestuursopdracht heeft de commissie met gebonden handen op pad gestuurd:
Uitgangspunt van de bestuursopdracht van de commissie was het streven naar een schaalvergroting naar ‘niet meer dan 10 stadsdelen’. Dit teneinde het stelsel beter uit te rusten voor ‘het efficient en effectief aanpakken van vraagstukken’. Binnen die beperking vroeg de bestuursopdracht ook om ‘aandacht voor de democratische legitimatie van besluitvorming’. Daardoor viel de cruciale vraag of de reductie tot (maximaal) 10 stadsdelen afbreuk zou doen aan die democratische legitimatie, bij voorbaat buiten de opdracht van de commissie.
Niettemin constateert de commissie :
‘In een organisatie zoals een gemeente treedt vaak een spanning op tussen schaal en democratie. Burgerinvloed en zeggenschap vragen om een schaal waarin de bestuurlijk verantwoordelijken herkenbaar, bereikbaar en beinvloedbaar zijn. Uit het oogpunt van kostenefficiency maar ook uit het oogpunt van doelmatigheid kan een bepaalde schaalgrootte vereist zijn, die de afstand met bestuurders vergroot.’ De veronderstelde verbetering van de bestuurlijke efficiency die de commissie bepleit, gaat onvermijdelijk ten koste van het politieke draagvlak op decentraal niveau. Anders dan een private organisatie als de Rabo-Bank, moet de organisatie van het openbaar bestuur per definitie open staan voor politieke invloeden. Dit op straffe van een afhame van het democratisch gehalte van het openbaar bestuur.
Het advies van de commissie ‘dat grotere stadsdelen extra inspanningen zullen moeten plegen om de democratische legitimatie, bereikbaarheid en herkenbaarheid op peil te houden’ klinkt te abstract om geloofwaardig te zijn.
2: Het advies van de commissie om het aantal volksvertegenwoordigers en bestuurders fors te verminderen, is gebaseerd op het nauwelijks uitgewerkte begrip ‘bestuurlijke drukte’. Echter, bestuurlijke, ambtelijke en maatschappelijke ‘drukte’ zijn ook in het publieke reilen en zeilen van Amsterdam onontkoombaar en terecht communicerende vaten. Reductie van de bestuurlijke ‘drukte’ zal dus onherroepelijk leiden tot toename van de ‘drukte’ van ambtelijke resp. de maatschappelijke organisaties. Een vanuit sociaal-democratisch oogpunt principieel bezwaar hiervan is dat die twee laatste zich veel moeizamer publiekelijk laten controleren en verantwoorden. Een dergelijk terugdringen van openbare, democratische verantwoording past wel heel goed in het liberale en confessionele gedachtengoed. Echter, de laatste jaren is steeds duidelijker geworden dat het maatschappelijk rendement van een dergelijk terugdringen van de rol van de overheid per saldo veel negatiever uitpakt dan aanvankelijk werd verwacht. Dit besef lijkt niet tot de commissie doorgedrongen te zijn.
3: De commissie stelt: ‘Er is te veel sprake van wij-zij-denken tussen stad en stadsdelen. De stad moet de stadsdelen ondersteunen, de stadsdelen moeten de stad ‘dragen.’
Bij schaalvergroting van de stadsdelen zal de rivaliteit tussen stad en stadsdelen eerder toe- dan afhemen, doordat beiden dichter op elkaar moeten functioneren. Die rivaliteit zai de beoogde samenwerking eerder verlammen dan stimuleren. In die situatie zal het de centrale stad bovendien nog moeilijker vallen om haar regie-functie te versterken dan nu al het geval is. En dit zal temeer blijken naarmate het takenpakket van de stadsdelen opgewaardeerd wordt.
4: De decentralisering van het bestuurlijk stelsel in de jaren ’80 en ’90 heeft indertijd geleid tot aanzienlijke besparingen. De commissie verwacht nu kennelijk dat de realisering van de door haar bepleite centralisering tot nog meer besparingen op bestuurs- en apparaatskosten kan leiden. Deze aanname wordt echter op geen enkele manier onderbouwd.
Heeft de commissie ook aandacht besteed aan de financiële aspecten van haar voorstellen, met name aan de directe en indirecte kosten van de samenvoeging van stadsdelen en het uitdunnen van de politieke en ambtelijke organisaties? Meent de commissie serieus dat deze kosten later terugverdiend zullen kunnen worden door de beoogde ‘besparingen op bestuurs- en apparaatskosten?’ Waarom ontbreekt hier enigerlei argumentatie?
Heeft de commissie onderzocht of de samenvoeging van 16 naar 13 stadsdelen, welke in 1998 plaats vond, heeft geleid tot soortgelijke besparingen als die de commissie nu bij de volgende schaalvergroting in het vooruitzicht stelt ? En heeft de commissie rekening gehouden met de meermalen geconstateerde negatieve resultaten van landelijk onderzoek naar beoogde besparingen van gemeentelijke samenvoegingen ?
Paul Rutgers van der Loeff, Amsterdam, 18 januari 2009
- Klik hier voor het voorlopige standpunt van de PvdAfractie in de gemeenteraad van Amsterdam.
- Klik hier om het interview te lezen dat woordvoerder Frank de Wolf aan Het Parool gaf.