3 december 2008

Mijn vader kwam te voet

Mijn vader is Europa binnen komen lopen. Hier in Nederland is hij gestopt en aan het werk gegaan. Dat was een wijs besluit. Jaren later heeft hij mij uit Marokko laten overkomen. Ik was toen 10. Mijn leven kreeg er een beslissende wending door. Doordat hij mij naar Nederland haalde kreeg ik kansen die ik anders nooit zou hebben gehad. Kansen op vrijheid en welvaart, maar bovenal de kans om mezelf te ontwikkelen. Ik ben daar mijn vader, maar ook de Nederlandse samenleving tot op de dag van vandaag dankbaar voor. Ik vermoed dat dat gevoel van dankbaarheid een leven lang zal aanhouden.

U heeft mij uitgenodigd op deze conferentie over sociaal-democratie en religie met u te spreken over de islam. Ik doe dat met plezier, en ook met grote ernst. De vraag hoe de Nederlandse samenleving, politiek en overheid moeten omgaan met de islam is dringend, rijk aan belang en verstrekkend in zijn consequenties.

Viermaal godsdienst als probleem
Het is de vierde keer in de Nederlandse geschiedenis dat godsdienst een kwestie wordt. Het is de vierde keer dat we geconfronteerd worden met de vraag hoe we moeten omgaan met een religie. De vorige drie keren was het antwoord dat we op die vraag gaven fundamenteel voor de samenleving in haar geheel. Het is nauwelijks overdreven te stellen dat de drie antwoorden de Nederlandse samenleving definieerden, dat die antwoorden ons gemaakt hebben tot wat we zijn. Ik ben er bijna zeker van dat dit keer ook weer het geval zal zijn. Hoe Nederland zal omgaan met de islam zal van grote invloed zijn op het soort samenleving dat wij in de toekomst worden.

De eerste keer werd de vraag gesteld door de Reformatie. Als antwoord voerden de mensen van de lage landen bij de zee tachtig jaar oorlog met het Spaanse rijk. Toen ze die oorlog hadden gewonnen, weerstonden ze de verleiding zich als een exclusief protestantse natie te formeren. In plaats daarvan stichtten ze de natie op basis van de godsdienstvrijheid en werden zo de meest liberale samenleving die Europa rijk was.

De tweede keer was het de katholieke emancipatie die de samenleving op de proef stelde. Godsdienstvrijheid impliceert de gelijkwaardigheid van godsdiensten. De Nederlandse katholieken eisten die gelijkwaardigheid op in de praktijk. De samenleving erkende hun recht en zette dat in instituties om. Dat werd de verzuiling. Tegelijk droeg die erkenning van de gelijkwaardigheid de kiem in zich van de latere afbraak van de scheidsmuren.

De Jodenvervolging door de Duitse bezetter was de derde keer. De Nederlandse samenleving is er toen niet in geslaagd haar Joodse burgers tegen het nationaal-socialistische geweld te beschermen. Ze heeft daarin gefaald. De schuld naar hen die de samenleving daarmee op zich heeft geladen is nog steeds niet echt afgedragen. Het naoorlogse Nederland draagt echter ook de onderduik in zijn innerlijk mee: de dappere acties van Nederlanders die toen hun overheid het liet afweten, zelf de bescherming van Joodse burgers op zich namen – met gevaar voor eigen leven.

Deze keer, de vierde keer, vormt de islam de uitdaging: de godsdienst die als een onverwacht geschenk door Marokkaanse en Turkse gastarbeiders (en Iraanse, Somalische, Bosnische, Pakistaanse, Irakese en Afghaanse vluchtelingen) het land is binnengesmokkeld. De godsdienst die zich een tijdlang schuilhield in achteraf gelegen noodmoskeetjes, waar oude mannen elkaar troffen voor gebed en gesprek en gezelligheid. De godsdienst die zich in Nederland begon te manifesteren toen de tweede generatie er vragen bij ging stellen.

Een doodgewone godsdienst
De islam is een godsdienst die nauw verwant is aan de joodse en de christelijke. De islam is net als de andere twee een uit het Midden-Oosten afkomstig monotheïsme. Joden, Christenen en Moslims geloven alle drie in dezelfde God, de god van Abraham. De islam is een geloof van gewone mensen. Ze verdienen hun brood, hebben lief, voeden hun kinderen op en proberen zo goed als het gaat hun geloof met het dagelijkse leven in overeenstemming te brengen. Dat lukt soms wel en vaak ook niet.

De moslims en hun beschaving verkeren in nood. Zij hebben de uiteenzetting met de moderniteit te lang uitgesteld. Zij hebben daardoor een achterstand opgelopen. Nu ze er eindelijk toe zijn overgegaan zich te moderniseren, gaat dat met grote pijn en moeite gepaard.

De grootste pijn wordt veroorzaakt door het geweld. Het huis van de islam wordt al een generatie lang bezocht door een plaag. Een extremistische minderheid pleegt uit naam van de islam gewelddaden. Dat geweld heeft tienduizenden slachtoffers gemaakt; op de eerste plaats onder moslims, maar vervolgens over de hele wereld.
Ik schaam me voor dat extremistische geweld. Ik zou willen dat ik het ongedaan zou kunnen maken. Ik voel mij schuldig tegenover de slachtoffers. Ik beschouw het als een persoonlijke verantwoordelijkheid voor alle mensen en in het bijzonder voor alle moslims alles te doen wat in hun macht ligt dat bloedvergieten te beëindigen.

Een goede afloop
De afloop van het historische proces waarin de islam en de moderniteit elkaar eindelijk ontmoeten, staat niettemin vast. Net als christendom en jodendom zal ook de islam zich met de moderne tijd arrangeren. En de islamitische beschaving zal zich langzaam maar zeker in een verzameling moderne samenlevingen transformeren. Misschien denkt u dat ik mijn stelligheid over deze goede afloop ontleen aan een vertrouwen in de veerkracht van de islam. Ik ontken niet dat ik een dergelijk vertrouwen bezit.

Een godsdienst die als eerste gebod kent: denk zelfstandig! en als tweede: werk aan de gerechtigheid! hoeft de confrontatie met de moderne tijd niet te schuwen. Maar ik ontleen mijn zekerheid eerder aan mijn vertrouwen in de moderniteit en de westerse beschaving. Het is de aantrekkingskracht van de moderne verworvenheden die de uitkomst garandeert. Vrijheid, welvaart, het streven naar geluk, de democratie en de rechtstaat: dat pakket is onweerstaanbaar. Obama zei het mooi op het moment dat hij zich in zijn speech over de hoofden van de Amerikanen heen tot alle wereldburgers richtte: wij bewandelen verschillende wegen, maar de bestemming is dezelfde.

De angstaanjagers en de Nederlandse moslim
De angstaanjagers waarschuwen voor een islamisering van Nederland. Daarbij past slechts een meewarige glimlach. De angstaanjagers kunnen niet rekenen. De islam is hier voor altijd de godsdienst van een minderheid. De angstaanjagers hebben geen idee wat de moslims in Nederland bezielt. Die willen de Nederlandse samenleving helemaal niet in iets anders veranderen. De Nederlandse moslims willen er gelijkwaardig aan kunnen deelnemen. De angstaanjagers onderschatten de kracht van deze samenleving en haar aantrekkelijkheid. Het ontbreekt hen, zou je met een knipoog kunnen zeggen, aan vaderlandsliefde.

In de werkelijkheid speelt zich voor onze ogen het omgekeerde af. We zijn met zijn allen getuige van de vernederlandsing van de moslims. En dan bedoel ik niet alleen de initiatieven om de koran te vertalen en in het Nederlands te gaan preken – hoe belangrijk die ook zijn. Ik doel op de islamopleidingen aan Nederlandse hogescholen en universiteiten. Ik doel op de inspanningen van de zittende imams om de taal te leren en de samenleving te begrijpen. Ik doel op de dialogen tussen de gezindten. Maar bovenal heb ik de alledaagse inspanningen van de gewone moslim op het oog, die zijn geloof probeert te verbinden met een succesvol bestaan hier, in deze seculiere en veelgelovige samenleving – en die daar langzaam maar zeker in begint te slagen.

De vernederlandsing van de moslims kent een veelheid aan gestalten. De afvalligheid is er één van. Het ontstaan van liberale islamitische bewegingen een ander. Het werk van de evenwichtigen, de bruggenbouwers binnen de moslimgemeenschap wordt vaak onvoldoende op waarde geschat, maar hoort er zeker bij. En dat ook veel orthodoxe moslims bezig zijn een levenswijze te ontwikkelen die het hen mogelijk maakt succesvol in de samenleving te participeren, wordt helaas in de regel helemaal over het hoofd gezien.

Wij hebben het toegelaten dat Ella Vogelaar door de angstaanjagers is weggehoond toen ze opperde dat de islam in de toekomst een deel van de Nederlandse traditie zou zijn geworden. Ze had natuurlijk gewoon gelijk. Sterker nog: ze formuleerde het veel te voorzichtig. De islam is al een Nederlandse godsdienst. Het is de godsdienst van een groep Nederlandse burgers die druk doende zijn hun geloof op deze samenleving af te stemmen. Dat is goed zo. Dat hoort zo. Dat is gewenst.

Godsdienstvrijheid als individueel grondrecht
Nederland staat voor de vierde keer in zijn bestaan voor de opgave om de verhouding tussen de samenleving en een geloof te bepalen. Deze keer is de islam de kwestie, de vragensteller, de verzoeking. Het is aan de politiek daarop een antwoord te geven. Ze moet sturing geven aan de overheid. Zij moet richting geven aan de samenleving. De basis voor de manier waarop de Nederlandse politiek, de Nederlandse overheid en de Nederlandse samenleving met de islam moeten omgaan is de vrijheid van godsdienst. Dat is een grondrecht. Een grondrecht van ieder mens en dus van iedere burger. De vrijheid van godsdienst is een van de fundamentele vrijheidsrechten. Als zodanig onttrekt zij zich aan de meerderheidspolitiek van alledag. Formeel wordt dat uitgedrukt doordat zij is opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in de grondwetten van naties.

Inhoudelijk betekent het dat de godsdienstvrijheid wordt gezien als een basiselement van een democratische samenleving dat daaruit niet kan en mag worden losgemaakt. De vrijheid van godsdienst is een individueel grondrecht – niet het recht van een groep of kerk. Het is het individu dat het vrij staat te geloven naar eigen inzicht – of niet te geloven. Het is het individu dat het recht heeft zijn godsdienst te beleven en te belijden. Het is het individu dat het recht heeft om zich aan te sluiten bij andere gelovigen en een geloofgemeenschap te vormen. Het is het individu dat er recht op heeft dat die geloofsgemeenschap de gelegenheid krijgt zich te organiseren, te vestigen, zijn voortbestaan te verzekeren.

De vrijheid van godsdienst sticht een voor de overheid verplichtende gelijkheid tussen de godsdiensten en gezindten. De overheid mag geen verschil maken. Alleen het individu mag kiezen, mag verschil maken, mag geloven in het een of het ander – of helemaal niet. De vrijheid van godsdienst geeft aan iedere moslim in Nederland het recht zich tot zijn geloof te bekennen. Het geeft hem het recht het te beleven en te belijden. Het geeft hem het recht lid te worden van een geloofsgemeenschap en zich voor die gemeenschap in te zetten. Het geeft hem het recht openlijk van zijn geloof kond te doen, in woord, gebaar en ornament. Het geeft hem het recht met andere geloven en gezindten in debat te gaan. De vrijheid van godsdienst geeft hem echter ook het recht met andere moslims over de juiste interpretatie te twisten. En het geeft hem tenslotte het recht zijn geloof vaarwel te zeggen.

De fatsoenlijke samenleving
Voor de oprecht gelovige vormt zijn geloof de kern van zijn identiteit. Daarom luisteren geloofskwesties zo nauw. Als iemand het idee heeft dat zijn godsdienst niet serieus wordt genomen, wordt achtergesteld en ongelijk wordt behandeld, als achterlijk wordt beschouwd en wordt gewantrouwd, belemmert dat niet alleen zijn godsdienstigheid. Hij voelt zich erdoor vernederd. Hij voelt zich in zijn eigenwaarde aangetast.

Hoe er met godsdienst wordt omgegaan is niet alleen een kwestie van vrijheid. Het is ook en misschien nog wel dieper, een kwestie van menselijke waardigheid. Als een individu zich minachtend uitlaat over iemands godsdienst, is dat vervelend maar geen halszaak. Het hoort erbij, je moet er tegen kunnen. Het wordt anders als de overheid dat gaat doen, of de instituties van een samenleving, of de openbare mening. Dan wordt het moeilijk je daaraan te onttrekken, je er over heen te zetten. De vernedering sijpelt binnen. Je begint te denken dat je vanwege je geloof een tweederangs burger bent en zult blijven. Het lijkt er dan op dat de samenleving als prijs voor volwaardige lidmaatschap zelfverloochening van je eist.

Zes elementen van een islampolitiek
Een Nederlandse islampolitiek zou uit een zestal elementen moeten bestaan, die elkaar aanvullen en alleen in samenhang hun werk kunnen doen: (1) Heet de islam welkom. (2) Bestrijdt het extremistische geweld. (3) Geef ruimte aan orthodoxie. (4) Steun de emancipatie van vrouwen, homo’s en lesbiennes. (5) Stimuleer het debat en (6) Bestrijdt discriminatie.

(1) Waar het aan heeft ontbroken is de volmondige erkenning van de gelijkwaardigheid van de islam en de rechten van moslims door het politieke gezag: de minister-president, de regering, de politieke centrumpartijen, de burgemeesters. Als dat regelmatig en met verve zou worden gedaan zou dat duidelijk maken dat we als samenleving menen wat onze grondrechten beloven. Het zou de angstaanjagers de wind uit de zeilen nemen. Het zou moslims gerust stellen en de rug sterken.

(2) De kern van de scheiding tussen kerk en staat is dat een geloofsgemeenschap het monopolie op geweld, wetgeving en straf aan de staat overlaat. De overheid moet iedere gewelddaad of geweldsdreiging die in naam van of onder de dekmantel van de islam wordt gepleegd, streng vervolgen. Dat geldt voor terreur, maar ook voor geweld jegens afvalligen, eerwraak, vrouwenmishandeling, vrouwenbesnijdenis, afgedwongen huwelijken en geweld tegen homo’s en lesbiennes. De overheid moet daarbij op de volledige medewerking van de moslimgemeenschappen kunnen rekenen.

(3) Wat de godsdienstvrijheid een moderne samenleving waard is, toont zich altijd in de omgang met de orthodoxe gelovige. Die doet vreemd. Die is lastig. Maar juist daar moet de vrijheid zich bewijzen. In principe moet de samenleving de orthodoxe gelovige zo goed mogelijk verdragen. In de praktijk moet er een onderhandelingsproces op gang komen waarin beide partijen aftasten hoe ver de verdraagzaamheid reikt en waar compromissen kunnen worden gesloten. Verdraagzaamheid vindt in ieder geval een grens als er rechten van anderen worden geschonden.

(4) Als het om de rechten van vrouwen en van homo’s en lesbiennes gaat, laat de werkelijkheid in veel moslimfamilies en –gemeenschappen stevig te wensen over. Politiek, overheid en samenleving moeten daar ondubbelzinnig en bij herhaling hun afkeuring over uitspreken. Als de wet wordt overtreden, moet daar tegen worden opgetreden. Moslim-vrouwen, -homo’s en -lesbiennes die zich emanciperen en voor hun rechten opkomen moeten moreel en praktisch worden gesteund.

(5) Niets doet de islam zo goed als de Nederlandse vrijzinnigheid en het openbare debat dat daar uit voortkomt. Er moet plaats zijn voor de dialoog à la Job Cohen, voor de scherpe kritiek van Ayaan Hirsi Ali, voor provocaties als die van Theo van Gogh. De islam hoeft niet met zijden handschoentjes te worden aangepakt: hij kan tegen een stootje. Het debat onder moslims over de islam moet uit de achterkamertjes gehaald worden en zijn eigen fora krijgen. Islamitisch theologisch onderzoek moet een plaats krijgen aan de universiteiten. Overigens hoeft god niet te worden beschermd tegen belediging: hij staat daar boven.

(6) Discriminatie van mensen op basis van hun ras, geslacht, seksuele geaardheid, afkomst, leeftijd en godsdienst is verboden. Ook dat is een basiselement van democratische samenlevingen. Het lijdt geen twijfel dat discriminatie, dat wil zeggen achterstelling van moslims, de afgelopen jaren in Nederland is toegenomen. De overheid moet daar tegen optreden. Voorzover het om achterstelling op de arbeidsmarkt gaat, moet ze overwegen maatregelen te nemen om dat te compenseren.

De sociaal-democratie moet het doen
Wouter Bos zei het een tijd geleden: de sociaal-democratie moet het doen. Zij moet het voortouw nemen als het erom gaat de verhouding tussen samenleving en islam te normaliseren. Zij moet het heft uit handen nemen van de angstaanjagers aan de uiterste rechterzijde. Zij moet haar visie op de integratie van de moslims in de Nederlandse samenleving offensief uitdragen en angstvrij voorleggen aan de eigen achterban en de Nederlandse burger. De PvdA is de partij van de werkenden, van de kansarmen en van de mensen die de roep om gerechtigheid hebben gehoord en verstaan. Van die grote coalitie zijn immigranten, en dus de meeste moslims in Nederland, een vanzelfsprekend onderdeel. Eigenlijk zou dit – omdat het hier om de verwerkelijking van een grondrecht gaat – de taak moeten zijn van alle Nederlandse centrumpartijen. Maar de VVD laat zich in gijzeling nemen en het CDA aarzelt vanwege de eigen identiteit. De PvdA is de partij van de emancipatie. De PvdA is van oudsher de partij die zelfverheffing en zelfbevrijding predikt en de bewegingen die dat teweeg brengen ondersteunt. De PvdA kiest partij voor de emancipatie van arbeiders, van vrouwen en homo’s en lesbiennes, van immigranten en ja, waarom niet, als ongenode gast op dit feest van de mondigheid, nu ook van moslims.

Ik ben trots op Nederland
Een samenleving moet de trots van zijn burgers verdienen. Er een loos beroep op doen staat de politiek slecht. Ik ben trots op Nederland. Deze samenleving verdient mijn hoogachting. Ik ben er trots op dat ze zich op de godsdienstvrijheid heeft gegrondvest. Ik ben er trots op dat ze de grote veranderingen in de afgelopen eeuwen geweldloos heeft laten verlopen. Ik ben er trots op dat zij het pragmatisme van vrijheid, rijkdom en geluk altijd met de gerechtigheid heeft proberen te verbinden. Ik ben er trots op dat ze zich tegen het totalitarisme heeft verzet en aan de overwinningen van de democratie actief heeft bijgedragen.

Ik ben ervan overtuigd dat de Nederlandse samenleving de vierde geloofskwestie uit haar bestaan tot een goed einde zal brengen. Ze zal dat doen door de moslims in zich op te nemen, als vrije en gelijke burgers, die zichzelf niet hoeven te verloochenen.

Mijn vader kwam te voet. Hij is onaangekondigd de moderniteit binnen komen lopen. Hier in Nederland is hij gestopt en aan het werk gegaan. Sinds hij mij uit Marokko heeft laten overkomen, zet ik zijn reis voort, onverdroten.

Ahmed Marcouch is stadsdeelvoorzitter Slotervaart. Dit is de tekst van zijn toespraak voor de najaarsbijeenkomst van de Banning Werkgemeenschap van de PvdA op zaterdag 22 november 2008 in Utrecht.

Deze toespraak verscheen eerder op pvda.nl

NOOT:
Deze toespraak lokte op veel plekken reacties uit (zoals hieronder).
De website Islamwijzer bundelde die reacties en legde ze voor aan Marcouch.

Marcouch’ repliek op de kritiek op Mijn Vader Kwam Te Voet lees je hier.