De levensbestendige buurt
In een ‘levensbestendige’ buurt zijn wonen, welzijn en zorg onverbrekelijk met elkaar verbonden en is betrokkenheid op elkaar en op de buurt vanzelfsprekend. De uitgangspunten van de ingevoerde WMO hebben niet alleen gevolgen gehad voor de bereikbaarheid van voorzieningen, maar ook voor de organisatie hiervan en de betrokkenheid van buurtbewoners. Een dergelijke situatie is bereikt door activiteiten, die uitgaan van de kracht van de buurt. Het lokale bestuur voert een beleid op het gebied van de openbare ruimte inclusief gebouwen en woningen, het vervoer en de inkomens, dat niemand uitsluit. Zij stimuleert en faciliteert de burgers in de buurt kleinschalige projecten te ontwikkelen door erkenning van hun inzet, bundeling van krachten en ruimhartige (financiële) ondersteuning van de activiteiten. Op deze manier kunnen mensen een leven lang in dezelfde buurt blijven wonen en investeren in en gebruik maken van hun eigen sociale netwerk.
Wat betekent dit voor het seniorenbeleid de komende jaren?
Eigenlijk moeten we niet meer spreken van de ontwikkeling van woon-servicewijken, maar van woon-participatiewijken. Dit brengt ons uiteindelijke doel beter tot uitdrukking. De service (ondersteuning, dienstverlening, zorg) staan ten dienste van de participatie van een ieder in de wijk en dus ook van de ouderen. Het opbouwwerk zal hierin een centrale plaats hebben. Zij benaderen de buurtbewoners, spreken ze aan, stimuleren hen hun ideeën naar voren te brengen en ter hand te nemen. Ze speuren naar talenten in de buurt.
Het vrijwilligerswerk van deze buurtgenoten wordt vervolgens op verschillende manieren gestimuleerd. Er moet duidelijk sprake zijn van een win-winsituatie. Vrijwilligers merken, dat zij op een zinvolle manier hun capaciteiten ten behoeve van hun mede-buurtbewoners inzetten en dat dit ook ten volle wordt erkend. Dat ze er in allerlei opzichten ‘wijzer’ van worden. Op meerdere manieren worden hun activiteiten gefaciliteerd.
Ten eerste mag het de vrijwilligers geen cent kosten. Een vrijwilligersvergoeding is vanzelfsprekend. Tevens zou er gekeken kunnen worden of het mogelijk is, actieve buurtbewoners via belastingaftrek te belonen. Vrijwilligerswerk is tenslotte ook economisch van groot belang. Nog belangrijker is dat hun inzet gehonoreerd wordt door ze, naast de professionals, een duidelijke (werk-) plek te geven. Letterlijk door een beschikbaar gestelde, goed ingerichte (telefoon, computer) ruimte van waaruit zij hun activiteiten kunnen ontplooien en waar zij elkaar kunnen ontmoeten en vergaderen. Figuurlijk door ze ook een plaats te geven naast adviesorganen, zoals een ondernemingsraad en cliëntenraad, in een ‘vrijwilligersraad’. Als laatste krijgen de vrijwilligers ook de beschikking over een eigen scholingsbudget, waarop zij een beroep kunnen doen voor hun ‘permanente educatie’.
De mantelzorg krijgt een soortgelijke ondersteuning. Daartoe wordt ook de verhouding mantelzorg↔thuiszorg omgedraaid. Het is niet zo dat de mantelzorg opdraait voor alles wat nodig is om de hiaten in de zorg op te vangen, nee, de thuiszorg vult aan wat de mantelzorg niet (meer) kan bieden. Ook mantelzorgers kunnen een beroep doen op belastingfaciliteiten, krijgen een volwaardige plaats in het overleg- en besluitvormingscircuit en kunnen een beroep doen op scholingsfaciliteiten.
Om de zware psychische belasting bij de mantelzorg te verlichten is een permanente steunfunctie aanwezig. De mantelzorger weet dat 7 x 24 uur per week altijd een professionele kracht bereikbaar is om op terug te kunnen vallen. Het akelige gevoel van ‘er op sommige momenten alleen voor te staan’ is hiermee weggenomen.
Dit alles in het kader van eigen verantwoordelijkheid, maar ook eigen beschikkingsrecht van de oudere en zijn of haar omgeving. Dat vraagt ook een andere houding van dienstverleners in het ouderenwerk. Er zal van hen een steeds meer coachende rol verwacht worden. Daar moeten ze wel voor toegerust zijn. Extra deskundigheidsbevordering op het gebied van het diagnosticeren van de eigen kracht van het cliëntsysteem is nodig. En ook moeten ze kunnen adviseren m.b.t. een groter arsenaal aan gedragsalternatieven.
Een en ander veronderstelt een buurtstructuur met talrijke kleinschalige projecten. Moeilijk te financieren, moeilijk te controleren en moeilijk te overzien en te coördineren. Dat hoeft echter niet per definitie het geval te zijn. Het is denkbaar een dergelijk beleid ‘grootschalig’ aan te pakken, als het gaat om financiering, organisatie en aansturing. Er zijn grote scholengemeenschappen bekend, die in de vorm van deelscholen toch kans zien de voordelen van ‘kleinschaligheid’ te behouden.
Wat de voorzieningen betreft in de wijk: Goede levensbestendige woningen in een woonvriendelijke buurt zijn de kern van alles. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan het gevoel van welzijn en de gezondheid van de oudere buurtbewoner.
Experimenten met allerlei vormen van groepswonen, waarin de onderlinge betrokkenheid en de zorg voor elkaar bevorderd wordt, verdienen ondersteuning. Zoals de zogenaamde ‘thuishuizen’, waarin de ouderen een eigen appartement bewonen, maar samen met andere buurtbewoners gebruik kunnen maken van een gemeenschappelijke ruimte. In deze ruimten kunnen de activiteiten plaatsvinden die bewoners en omwonenden met elkaar bedenken en organiseren. Ook zal het woningdistributiesysteem nog eens onder de loep genomen moeten worden om te bekijken of zorgbehoevenden en mantelzorgers toch niet wat dichter bij elkaar in de buurt kunnen wonen.
Voor de oudere ouderen is 24-uurs zorg vaak onontbeerlijk. Ook deze zou zoveel mogelijk moeten plaatsvinden in de vertrouwde omgeving. Met een beroep op wat er nog aan eigen kracht is en met behoud en behulp van het eigen netwerk. De financiële haalbaarheid is hier echter in het geding, indien ‘gefocust’ (denk ook aan de ‘focuswoningen’) wordt op kleinschaligheid. Een organisatiestructuur, die ‘grootschalige financiering‘, mogelijk maakt in een ‘kleinschalige setting’ kan ook hier soelaas bieden. Te denken valt ook aan het stichten van zogenaamde Lopes Diashuizen voor kleine groepjes 24 uurs-zorgbehoevende ouderen naar het voorbeeld van de Thomashuizen voor gehandicapte kinderen. Hier beheren mantelzorgers, aangevuld met professionele krachten met behulp van een aantal bij elkaar gelegde PGB’s kleinschalige wooneenheden.
Voor oudere migranten, die de Nederlandse taal niet goed (meer) beheersen en vaker een groot beroep doen op mantelzorg, zijn dergelijke woonvormen wellicht ook een uitkomst. Laten we dan meteen de bureaucratie rondom een onvolledige of onvoldoende AOW voorgoed oplossen door eventuele ‘aanvullende bijstand’ te laten regelen door de Sociale Verzekeringsbank.
De gezondheidszorg voor ouderen vraagt eveneens een andere benadering. Ouderen krijgen (meestal) steeds meer te maken met lichamelijke en psychische klachten, hetgeen kan leiden tot functionele beperkingen. Hoe eerder deze ontdekt en behandeld kunnen worden, hoe beter, zou je zeggen. Toch is een volgende houding, hier beter dan een initiërende. Bij mensen die op gezette tijden aan onderzoeken worden onderworpen, wordt altijd wel iets gevonden. Dit leidt vaak tot klachten, waar eerder nog geen sprake was. Een consultatiebureau is dan ook geen goed middel om preventief te werken. Een grotere betrokkenheid van de omgeving van de oudere maakt het mogelijk al in een vroeg stadium signalen op te vangen die om nader onderzoek vragen. Methoden als systematisch huisbezoek e.d maken de gevoeligheid hiervoor nog groter.
Lichamelijke, psychische en praktische problemen gaan vaak samen. Dit maakt dat ook onderzoeken en een eventuele behandeling van de klachten samenhang zullen moeten vertonen. Huisartsen kunnen hier voor een groot deel aan voldoen, indien ze daarvoor voldoende tijd zouden hebben. Waarom niet, net als bij de financiering van scholen, een groter gewicht toegekend aan ouderen in de huisartsenpraktijk? De geriater als tussenstation tussen huisarts en orgaanspecialisten kan, bij zorg voor complexe geriatrische patiënten, ook een belangrijke bijdrage zijn aan een beter op elkaar afgestemd pakket aan zorg.
Tenslotte: Ook in het land van welzijn en zorg hebben we te maken met marktwerking. Hoewel het verzet vaak groot is, omdat welzijn een moeilijk meetbaar begrip is, heeft een en ander wel geleid tot een voortdurend nagaan of het beleid voldoende effect heeft. Dat mag ook verwacht worden, gezien het feit dat er veel geld omgaat in deze sector. Maar is het wel zo, dat welzijn niet meetbaar is? Inmiddels is een methodiek in ontwikkeling: SROI (Social Return On Investment), die het rendement van maatschappelijke investeringen in economische èn sociale zin meetbaar en zichtbaar maakt. Waarom doen we in het Amsterdamse ouderenwerk niet eens een experimenteel onderzoek met deze methodiek?
Daarnaast wordt er momenteel veel gesproken over ‘maatschappelijk ondernemen’. Veel bedrijven willen zich profileren door maatschappelijk relevante activiteiten aan te bieden of te financieren. Daar moeten we volop gebruik van maken. Evenals van het voorgenomen regeringsbeleid om jongeren maatschappelijke stages te laten lopen. Zij zijn immers de buurtbewoners van de toekomst en…jong geleerd is oud gedaan!
—————————————————
Wilt u een exemplaar van deze essaybundel bestellen? Stuur dan een e-mail naar [email protected] of bel 020-552 34 77.