2 mei 2008

Amsterdam, voortdurend anders, steeds rood

Er zijn twee redenen waarom voor mij de eerste mei in de Venser jaarlijks een plezierig uitje is. De eerste mei is zo lang ik me kan herinneren een bijzondere dag en ik vind het niet prettig die in m’n eentje te vieren. En hier ervaar ik hoe de ouderenhuisvesting is verbeterd sinds mijn grootmoeder in 1958 overleed. Mijn opa ging toen in de Roeterstraat kijken en schrok zo van dat oude mensenpakhuis dat hij bij zijn dochters en zoon introk. Die waren kleinbehuisd dus maandelijks verkaste hij van de een naar de ander. Later ging ik wel eens op bezoek in het Gerhardhuis, bij een goede vriendin van mijn moeder. Zij had een eigen kamer, een hele vooruitgang op de Roeterstraat, maar die was zo klein dat je bijna bij elkaar op schoot zat. Pas mijn ouders troffen het beter toen ze, ouder geworden, in een aanleunwoning op Nellestein gingen wonen. Daar en hier heb ik ervaren hoezeer de ouderenhuisvesting er tijdens mijn leven op vooruit is gegaan.

Meestal zit ik hier te luisteren, vandaag mag ik zelf iets zeggen. Vroeger had ik dat uit mijn hoofd gedaan, nu heb ik wat opgeschreven. Dat moet wel omdat met mijn geheugen niet meer is wat het geweest is. U heeft daarvan waarschijnlijk ook de nodige last. Als je ouder dan 50 wordt gaat dat zo: wat gisteren gebeurde kan je makkelijk vergeten, wat je lang geleden beleefde komt juist terug. De Nederlandse journalist H. Speerstra zocht zo’n tien jaar geleden geëmigreerde Nederlanders op die soms, net als u, op hun oude dag waren gaan wonen in tehuizen voor gepensioneerden. In ‘Het wrede paradijs’. het boek dat hij erover schreef, vertelt hij hoe die ex-Nederlanders, die Amerikaan waren geworden, of Canadees, zich op hun oude dag weer gedroegen of ze weer in Nederland waren. Ze hadden Engels geleerd en dat jaren lang gesproken maar ‘onder ons’ kwam hun Nederlands terug en ging het Engels ze steeds moeilijker af. Ook konden zij zich wat lang geleden was beter herinneren dan wat recenter gebeurde. Ze waren geëmigreerd naar een ander land maar in hun seniorenwoning remigreerden ze als het ware weer naar Nederland. Ik ben daar eens getuige van geweest in het plaatsje Lynden, in het noord-westen van de Verenigde Staten. Daar zag ik geëmigreerde Nederlanders bij elkaar zitten die zogen op geïmporteerde zoute drop en King-pepermuntjes en erwtensoep smikkelden.

Een ander land
De Nederlandse psycholoog Douwe Draaisma heeft over het geheugen op ouder leeftijd een boek geschreven ‘De Heimweefabriek’. Daarin legt hij uit hoe ingewikkeld de wereld is voor oudere mensen. We hebben heldere beelden over hoe het was in ons verleden, terwijl de wereld om ons heen zo veranderd is dat we daar soms met grote verbaasde ogen naar kijken en ons afvragen in wat voor wereld we terechtgekomen zijn. Draaisma denkt dat je daarom oudere mensen enigszins kunt vergelijken met mensen die naar een ander land gingen; van het land waarin hij opgroeide naar een land dat hem vreemd was. Wie ouder wordt en in zijn eigen land blijft wonen, zegt Draaisma, heeft vaak ook het gevoel in een ander land terechtgekomen te zijn. Want alles om hem heen is anders dan hij zich van vroeger herinnert.

Als we er de tijd voor hadden zou ik nu een soort enquête houden en u vragen wat, volgens u, in Amsterdam allemaal nog net zo is als vijftig jaar geleden en wat er veranderd is. Maar dan zijn we de rest van de ochtend bezig, er moet ook nog gezongen worden, dus nu zeg ik het zelf maar. En ik kies Amsterdam als voorbeeld.
Eerst wat in onze hoofdstad hetzelfde is gebleven: Het Paleis en de Nieuwe Kerk staan nog steeds op de Dam, de Westertoren tussen Prinsen- en Keizergracht en de Noorderkerk op de Noordermarkt. Kattenburg en Wittenburg zijn jammer genoeg in de jaren ’60 tegen de grond gegaan maar de Jordaan, waar wethouder Den Uyl ook de slopershamer op los wilde laten, werd gelukkig behouden omdat we omstreeks 1965 begonnen waarde te hechten aan het behoud van de oude stad. Is en dus veel hetzelfde gebleven, Amsterdam is toch een andere stad geworden.

De werkgelegenheid veranderde. De Amsterdamse industrie is goeddeels verdwenen. ADM en NDSM, Werkspoor, Hollandia Kattenburg, de gasfabrieken. Het is allemaal weg.
Woonwijken veranderden. De Jordaan was een armoewijk en wie het zich even veroorloven kon ging eruit weg: eerst vooral naar de Indische buurt en later naar West. Tegenwoordig echter is de Jordaan een magneet voor jonge mensen die we yuppen noemen omdat ze het breed hebben en het breed laten hangen. De laatste jaren komt zo’n ontwikkeling ook in de Pijp op gang.
Amsterdam groeide, niet in bevolkingstal, maar wel in omvang: de bebouwde oppervlakte van de stad is meer dan vier keer zo groot als voor de oorlog. Er kwamen nieuwe wijken als Slotermeer, Slotervaart, Osdorp, Geuzenveld, Zuidoost en de laatste jaren in wat vroeger het oostelijk havengebied was en IJburg.
Ook de bevolking van Amsterdam veranderde en werd veel gevarieerder. Eerst kwamen er remigranten uit Indonesië, omdat er voor hen in het Indonesië van Soekarno geen plaats meer was. En sinds de jaren ’70 stroomden mensen binnen uit Turkije en Marokko, die we ‘gastarbeiders’ noemden en werk deden dat anders was blijven liggen, maar die meestal niet meer naar het land van herkomst terug gingen en hun gezinnen lieten overkomen. In 1975 werd Suriname onafhankelijk en omdat veel Surinamers dat niet helemaal vertrouwden of sowieso hoopten dat hun vooruitzichten in Nederland beter waren, kwamen ze bij tienduizenden onze kant op. En tegelijkertijd verhuisden veel Amsterdammers-van-huis-uit naar overloopgemeenten, van Heerhugowaard, Hoorn en Purmerend tot Lelystad en Almere.
De bevolking van Amsterdam werd ook religieuzer. Amsterdammers waren altijd al minder religieus dan plattelanders maar zeker na de jaren ’70, de tijd van de massale secularisatie, had het opperwezen hier wel zijn beste tijd wel gehad. Nieuwkomers uit Afrika en Suriname echter importeerden een heftig beleden christendom, dat ons verbaast met zijn uitbundigheid, gewend als we zijn aan het veel ingetogener Protestantisme van Luther en Calvijn. Turken en Marokkanen brachten de Islam met zich mee, een religie met rituelen die ons vreemd zijn en die, wat ons nog meer moeite kost, in de ban zijn van opvattingen die we nou juist achter ons hadden gelaten; opvattingen over een ongelijke verhouding van man en vrouw en over homoseksualiteit bij voorbeeld. Wij en zij hebben het er over en weer soms moeilijk mee maar wij hopen dat de Moslims, al integrerend in onze samenleving, hun Koran minder letterlijk zullen gaan nemen, zoals de Christenen hebben gedaan met de Bijbel. De heilige boeken meer als inspiratiebron dan als praktische handleiding voor het leven in een moderne maatschappij.

Spanning tussen toen en nu
Maar hoe dat ook zij, vast staat dat oud-Amsterdammers en nieuwkomers, met elkaar wonen in een heel ander Amsterdam dan in onze herinnering leeft. Die constatering geldt trouwens niet alleen voor Amsterdam maar gaat op voor heel Nederland. Boeren, vroeger de helft van de beroepsbevolking, maken daar nu nog maar een klein deel van uit. Stad en platteland zijn niet meer zo scherp van elkaar gescheiden maar lopen soms in elkaar over doordat het platteland verstedelijkte. En niet alleen de bevolking van Amsterdam werd diverser. Dat proces doet zich overal in Nederland voor.

Als oudere Amsterdammers van huis uit hebben u en ik ervaren dat er een spanning bestaat tussen toen en nu, maar misschien wel vooral dat het tijd kost om aan elkaar te wennen, om het vanzelfsprekend te vinden dat zoveel medebewoners een zwart in plaats van een wit vel hebben. Ik vind dat het wederzijdse gewenningsproces in Zuidoost zo langzamerhand aardig lukt, dat we meestal redelijk met elkaar omgaan en dat de meeste nieuwkomers zich hier thuis voelen. Hoe het elders in Amsterdam is weet ik niet, daar kom ik te weinig en dat brengt andere problemen mee. Zo voel ik me, als ik af en toe in West kom, waar ik vroeger gewoond heb, een kat in een vreemd pakhuis, verdwaald tussen de tv-schotels, de djellaba’s, de hoogwater-broeken, de baarden en de strakgetrokken hoofddoeken. En dan besef ik dat we in Amsterdam nog een heel proces moeten doormaken voordat de Amsterdammer zich in elk stadsdeel op zijn gemakt voelt. Dat vraagt om inspanningen en begrip over en weer. Het lijkt misschien makkelijker, voor nieuwkomer en oude Amsterdammer, om zich in de eigen groep op te sluiten maar dan wordt Amsterdam een gesegmenteerde stad en dat is strijdig met onze eeuwenoude traditie en niemand kan daar echt gelukkig van worden. Het helpt als nieuwkomer en Amsterdammer beseffen dat mogelijke spanningen tussen nieuw en oud onvermijdelijk zijn en niet iets om paniekerig over te doen. Het helpt daarom als we met elkaar waakzaam zijn en ons niet in de war laten brengen door volksmenners die munt proberen te slaan uit de verschillen, of ze zich nu hullen in het pak van de Vrijheidsstrijder, zoals een blondgekuifde Limburger, of luidkeels roepen dat zij zo Trots zijn op Nederland, Dat roept mevrouw Verdonk, die niet links wil of rechts maar recht door zee. Dat klinkt mooi en zelfbewust en de vastgoedbaronnen die haar financieren vinden dat ook. Maar het Nederland van Verdonk ligt niet ‘recht door zee’ voor ons. Haar spoor leidt immers linea recta naar een voltooid verleden. Het Nederland van mevrouw TON is een hersenschim, dat uitsluitend in haar en onze herinnering bestaat en niets van doen heeft met de toekomst. Ook ik ben trots op het Nederland dat er in is geslaagd zich na de duitse Bezetting weer omhoog te werken en dat daarna veel problemen, ook door uw inzet, te boven is gekomen. Maar ik hoop even trots te kunnen zijn op het Nederland van de toekomst, waarin oude en nieuwe bewoners met vallen en opstaan geleerd hebben met elkaar te leven en te werken aan een nieuw evenwicht.

Tevreden en toch bezorgd
Nu verwacht u natuurlijk dat ik ook nog iets zeg over de politiek. Ik sta aangekondigd als ‘prominent PvdA’er’ en inderdaad, dat was ik min of meer toen ik nog actief was. Tegenwoordig echter zit ik vooral achter de geraniums, lees een boek of kijk wat ik uit mijn computer kan halen. Maar op de Eerste Mei kan ik natuurlijk niet doen of m’n politieke neus bloedt.
Als linkse Amsterdammer ben ik over de politiek natuurlijk niet ontevreden. Want hoeveel er ook veranderd is in onze stad, de politieke verhoudingen zijn verrassend stabiel. Sinds de Bevrijding geven linkse partijen in de hoofdstad de toon aan. Eerst waren het de PvdA en de CPN, soms onderling ruziënd, soms met elkaar. De CPN verdween maar daar kwamen Groen Links en de SP voor in de plaats en met Groen Links vormt de PvdA tegenwoordig het gemeentebestuur. In Zuidoost is de PvdA met haar absolute meerderheid zelfs de veruit grootste partij. Daar mogen best heel ingenomen mee zijn, temeer omdat de PvdA een echte, multi-etnische partij is geworden. Onze leden kwamen uit alle windstreken en in de deelraad bestaat de PvdA-fractie uit Amsterdammers-van-huis-uit en leden met wortels in Suriname en Afrika. Over de absolute meerderheid die we verkregen ben ik eerlijk gezegd wel een tikkeltje ambivalent. Het geeft aan dat veel Zuidoostbewoners de PvdA vertrouwen, en daar kan je je gelukkig mee prijzen, maar het herbergt tegelijkertijd het risico van zelfingenomen gemakzucht en daartegen is waakzaamheid nodig.

Ik ga hier niet opsommen wat dankzij de PvdA in Amsterdam (en Amsterdam-Zuidoost), allemaal bereikt is, al is dat niet gering. Dat ’t soms mis kon gaan bleek in de Bijlmer. Het stedebouwkundig concept dat aan de Bijlmer ten grondslag lag zag er op de tekentafel fantastisch uit maar viel in de praktijk zo tegen dat veel flats alweer werden afgebroken voordat de stenen verweerd waren. Maar die vernieuwing is een succes en langzamerhand is een wat ‘gewoner’ stadswijk ontstaan waar het plezierig wonen is. Niet steeds van een leien dakje, soms met ontwikkelingen waarvan je schrikt en waarover je praat. Waarom is er zo huisgehouden in het Bijlmerpark? De deelraad heeft er ja tegen gezegd en mijnheer Kapitein zegt dat het heel mooi wordt maar voorlopig kijken we tegen een lelijke kale vlakte aan. Zo worden successen afgewisseld door tegenvallers. De successen worden makkelijk vanzelfsprekendheden, waar je niet meer over praat, de tegenvallers onderwerp van eindeloos gemopper.

Als je aan tegenvallers denkt op stedelijk niveau begin je vanzelfsprekend over de steeds duurder en voortdurend vertraagde Noord-Zuidlijn. Als bestuurder zou ik er een hernia.
Maar ik maak liever nog een enkele opmerkingen over ontwikkelingen op landelijk niveau. ‘Het kan in Nederland zoveel beter’ droomde Wouter Bos tijdens de verkiezingscampagne, de PvdA ging voor gratis kinderopvang en het kabinet trok er een miljard voor uit. Maar zoals Elsschot al dichtte: ‘tussen droom en daad staan wetten in en praktische bezwaren’. Of geld, kun je daaraan toevoegen. Want het werd zo’n succes dat het miljard te weinig bleek en nu gaat het mes weer in de gratis opvang. Was het succes niet te voorzien dan?
Toch denk ik niet aan die fout als ik me zorgen maak. Ook een regering met de PvdA, die ’t misschien over het algemeen goed doet maakt fouten. Zo ging het en zo gaat ’t en zo zal het altijd gaan. Maar bij mijn bezorgdheid gaat het ook weer om de spanning tussen herinneringen aan vroeger en hedendaagse ontwikkelingen die zich aan de invloed van de politiek lijken te onttrekken. Na-oorlogs Nederland noemden we een ‘sociale markteconomie’, waarin gewerkt volgens wat wel het Rijnlands Model wordt genoemd, politiek, werkgevers en werknemers die samen probeerden een succesvol economisch beleid te koppelen aan goede arbeidsomstandigheden en sociale voorzieningen. Natuurlijk wilden socialisten het in een socialer richting te duwen. Arie Groenevelt spande zich in de jaren ’70 met zijn Industriebond NVV, in ‘voor het optillen van de onderkant’. De inkomens van de werknemers moesten structureel omhoog; er moest een sociaal gezien eerlijker verdeling komen tussen de verdiensten uit arbeid en de winst uit kapitaal. En Joop den Uyl streefde als minister-president naar betere spreiding van inkomens, kennis en macht. En zo gingen in de jaren ’70 het minimuminkomen omhoog, werd de leerplicht verlengd om te garanderen dat kinderen beter toegerust de maatschappij in zouden gaan en werd de medezeggenschap van werknemers in de bedrijven wettelijk geregeld.

Maar het staat er inmiddels niet zo goed voor. Soms denk ik dat we ook in dit opzicht in een ander land te leven, waarin achter het beleden Rijnlandse model Amerikaanser sociaal-economische verhoudingen verborgen gaan. Meindert Fennema en Eelke Heemskerk schreven een boek over Nieuwe Netwerken en bepleitten onlangs in De Volkskrant het Rijnlandmodel hoog te houden. NRC-redacteur Ben Knapen echter schreef enige weken later, naar aanleiding van de verplaatsing van een Nokiafabriek van het Duitse Bochum naar Roemenië dat feitelijk al afscheid van dat Rijnlandmodel was genomen. Uit veel voorbeelden blijkt de laatste jaren dat de medezeggenschap het in veel bedrijven aflegt omdat het streven naar een maximale winst het wint van het belang van het behoud van arbeidsplaatsen. Goed draaiende en redelijk renderende bedrijven worden geëxporteerd naar het buitenland. Werknemers en vakbonden staan daar vrijwel machteloos tegenover. Ze kunnen aan hun strijd misschien een goede afvloeiingsregeling overhouden, het werk gaat verloren.
Zo zijn er meer zorgelijke ontwikkelingen. We hebben gehoopt dat de armoede voor eeuwig in ons land grotendeels zou worden overwonnen en hoogstens een tijdelijk verschijnsel zou blijven, als mensen een tijdje zonder werk zijn bij voorbeeld. De voedselbanken echter drukken ons op een onaangenamer werkelijkheid en onlangs concludeerden Rotterdamse onderzoekers. Achterberg en Snel, dat armoede voor veel mensen nog steeds een blijvend probleem is; ‘er is een onderklasse ontstaan van langdurig armen, mensen met een uitkering of een minimumloon die er niet in slagen hogerop te komen en aan hun armoede te ontsnappen.’
Van Den Uyl’s eerlijke spreiding van inkomens is ook al niet veel meer te merken: hebzucht heeft de grootverdieners meer dan ooit in haar greep gekregen. En zelfs met de spreiding van kennis zit ’t niet goed. Er zijn talloze pogingen gedaan om het onderwijs te moderniseren om kinderen beter voor te bereiden op het leven maar veel van die onderwijsvernieuwingen hadden averechts gevolgen.

Hoeveel verbeteringen wij ons leven hebben ervaren, onder heel andere omstandigheden blijft de strijd voor een beter even actueel als toen we er zelf nog een bijdrage aan leverden. Dat bepaalt de actualiteit van de Eerste Mei, niet alleen als feestdag maar ook als dag van strijd voor goed onderwijs, aanvaarbare sociale voorzieningen en een redelijk loon voor geleverde arbeid, voor medezeggenschap en tegen ongebreidelde hebzucht en uitbuiting. Toen in 1989 het communisme instortte profeteerde een Amerikaanse filosoof ‘het eind van de geschiedenis’. Hij heeft zich vergist. Er komt nooit een einde aan, iedere nieuwe generatie zal opnieuw moeten streven voor een fatsoenlijk leven. De Eerste Mei is er om dat te beseffen.

Amsterdam, 1 mei 2008
Wouter Gortzak