29 oktober 2006

Interview Ahmed Marcouch: Leer een moslimkind met verschillen omgaan!

Herkent u het beeld dat het IMES schetst?
“Twee procent klinkt laag, maar 1400 moslims is toch een behoorlijk getal. Dit rapport is nog maar een eerste aanzet om het fenomeen te onderzoeken. Het is een nieuw verschijnsel, dus het is voor mij veel als het zich zo heeft ontwikkeld in zo’n korte tijd.”

Het IMES pleit voor subsidiëring van allochtone organisaties, omdat zij radicalisering zouden kunnen tegengaan. Deelt u die visie?
“Ik vind dat we scholen moeten stimuleren om meer aan religie te doen. Moskeeën zouden Koranbesprekingen in groepsverband moeten houden. Zo leren jongeren wat de islam inhoudt, en hoe ze moeten omgaan met verschillen.

We moeten islamitische ouders duidelijk maken hoe ze religieuze identiteit overbrengen op hun kinderen. Ze vertellen hun kinderen wel dat ze een goede moslim moeten worden, maar niet hoe ze dat moeten worden. Het radicaliseringsproces begint al met tien jaar. Een kind krijgt van zijn ouders religieuze bagage mee. Als adolescent komen ze voor kruispunten te staan. Het is aan de islamitische gemeenschap om ervoor te zorgen dat jongeren niet de radicale afslag nemen.

Ouders moeten jongeren leren omgaan met verschillen. Ik hoorde van de week een verhaal over een moslimjongetje dat een autochtoon jongetje aansprak omdat hij op het plein een broodje at tijdens de ramadan. “Jij gaat naar de hel.” Zo’n kind moet je bijbrengen dat niet iedereen moslim is en dat je niet naar de hel gaat als je tijdens de ramadan eet. Een kind moet je leren dat er ook andere normen zijn.

Dat wordt veel te weinig en te oppervlakkig gedaan. Omdat niemand dat doet, springen radicale groepen in dat gat. Dan krijg je van die beunhaasimams, en die geloven alleen in hun eigen normen, die vertellen de jongeren dan wat ze wel en niet mogen, met wie ze wel en niet mogen omgaan. Dat is allemaal zwart-wit.”

Wat is er in uw ogen nodig?
“We hebben creatieve mensen nodig die in dat gat springen. Neem bijvoorbeeld de poldermoskee. Dat is een moskee die de Nederlandse moslim vormt. Want een moslim in Nederland leeft in een heel andere cultuur dan een moslim in Irak. Die poldermoskee komt niet van de grond, want de overheid wil er geen geld in steken. Niemand ondersteunt het. Ze kunnen wel aan buitenlands geld komen, maar dat willen ze juist niet.”

U hebt zelf een medewerker aangesteld die zich bezighoudt met radicalisering van moslimjongeren. Kunt u daar wat over vertellen?
“Er is een gebrek aan deskundigheid in het veld. Dus ik heb een medewerker van het stadsdeel aangesteld, een deskundige, om eigenlijk de aanbevelingen uit het IMES-rapport te stimuleren. Bijvoorbeeld: er is een imam die goede dingen doet tegen radicale groepen, maar hij heeft geen contacten bij de overheid. Dan kan de deskundige van het stadsdeel een rol spelen. Die onderhoudt relaties met jongere imams, of zorgt ervoor dat jongeren met radicale ideeën niet worden afgestoten door moskeeën.”

Werkt dat?
“Het werkt. Een tijd geleden stond er een jongen in het NRC die was gederadicaliseerd. Die deradicalisering is alleen nog niet georganiseerd. We moeten ervoor zorgen dat het geen toeval is, maar dat er een infrastructuur in de wijken komt.”

Peter Schong