Alcohol in Amsterdam
Amsterdam, 19 februari 2001
Alcohol in Amsterdam
Voorwoord
De gemeenteraadsfractie van de PvdA vindt dat aan het alcoholprobleem in Amsterdam onvoldoende aandacht wordt besteed, vandaar deze nota. Wij hebben er bewust voor gekozen dit onderwerp niet onder te brengen in de onlangs uitgebrachte dubbelnota De binnenstad in evenwicht , omdat het alcoholvraagstuk vele aspecten kent die niets met de horeca te maken hebben.
Ter voorbereiding van de nota is informatie ingewonnen bij diverse instanties waaronder het Ministerie van Volksgezondheid, Jellinek Preventie en de GG&GD en is de nodige literatuur geraadpleegd. Wij danken Hendrik Battjes voor het door hem verrichte speurwerk en het schrijven van de (concept)teksten. Wij danken allen voor hun medewerking en hopen op een vruchtbare discussie.
Amsterdam, 19 februari 2001
De leden van de gemeenteraad,
Ayhan Yalin
Bea Irik
Alcohol in Amsterdam
Inhoud
1 Inleiding
2 Probleemstelling
3 Volksgezondheid
4 Maatschappelijke schade
5 Lopende preventieactiviteiten en onderzoek
6 Alcoholgebruik algemeen, Nederland en Amsterdam
7 Alcohol op school in Amsterdam
8 Alcohol en uitgaan in Amsterdam
9 Alcohol en geweld
10 Alcohol en verkeer
11 Rijksbeleid
12 Redenen om (meer) te drinken; voorwaarden voor preventie
13 Naar een gemeentelijk alcoholbeleid
14 Samenvatting
15 Aanbevelingen
Bijlagen:
1 Wijzigingen Drank- en Horecawet per 1-11-2000
2 Samenvatting voorgenomen alcoholbeleid Ministerie VWS, dec. 2000
3 Gemeentetaken volgens de Wet op de Collectie Preventie Gezondheidszorg, 25-5-1990
- Definities van gradaties in alcoholgebruik; enkele percentages
Verwijzingen (literatuur)
Noten
1 Inleiding
Waarom komt de PvdA-fractie van de Amsterdamse gemeenteraad met een nota over alcohol? Is er verband met de aloude sociaal-democratische traditie van de blauwe knoop? Wij menen dat zo’n direct verband er niet is. Uiteraard zijn er wél aanknopingspunten met het verleden, de aandacht voor > zorg = komt niet zomaar uit de lucht vallen maar past in een langjarige partijtraditie, die overigens niet exclusief is voor de PvdA. Binnen de verslavingszorg lag het accent de laatste jaren in brede kring echter vooral op drugsverslaving. Het aloude, maar nooit opgeloste alcoholprobleem kreeg daardoor minder aandacht. Middels deze nota proberen wij dit onderwerp weer stevig op de agenda te krijgen. De PvdA-fractie is daartoe niet geïnspireerd door morele verontwaardiging over menselijk gedrag. Maar respect voor ieders persoonlijke gewetensvrijheid en individuele verantwoordelijkheid neemt niet weg dat de overheid geroepen is het goede voorbeeld te geven en op te treden waar schade wordt aangericht. Omdat het nu eenmaal uitgesloten is van tevoren te traceren welke personen onder invloed van alcohol schade zullen aanrichten, is een generieke aanpak nodig, uiteraard met extra aandacht voor probleemgroepen.
Wij onderbouwen onze conclusies met feiten en cijfers die de omvang van het probleem en de sociale locatie aanduiden. Op dit terrein wordt al jaren veel wetenschappelijk onderzoek verricht, ook voor de Amsterdamse situatie. Uit de zeer grote hoeveelheid beschikbaar onderzoeksmateriaal hebben wij een selectie gemaakt, wat in zoverre niet moeilijk was dat er onder onderzoekers kennelijk een grote mate van overeenstemming bestaat over de heersende trends. Minder duidelijk is wat de meest effectieve benadering is om de problemen te lijf te gaan. Zonder hierover een uitspraak te doen hopen wij wél duidelijk te maken dat een gemeentelijk alcoholmatigingsbeleid in Amsterdam ontbreekt. Een omissie waarin voorzien moet worden.
In deze nota dragen wij bouwstenen aan voor discussie en besluitvorming. Peter Meijer heeft tijdens het raadsdebat over agressie en geweld op 24 mei 2000 een motie ingediend, mede ondertekend door de raadsleden Houterman en van Poelgeest en aangenomen door de gemeenteraad, als volgt: (…) overwegende dat er een onmiskenbare samenhang bestaat tussen overmatig alcoholgebruik en agressie en geweld in openbare ruimten en dat het Beleidsplan Agressie en Geweld Amsterdam 2000 niet voorziet in een specifieke aanpak op dit terrein, verzoekt het College van B&W, nadere voorstellen uit te werken voor een gemeentelijk alcoholmatigingsbeleid in de uitgaansgebieden . Deze nota kan worden gelezen als onderbouwing van en nadere toelichting op die motie en ook als pleidooi voor uitbreiding van de strekking ervan.
2 Probleemstelling
Symptoombestrijding
In de Amsterdamse gemeenteraad worden regelmatig discussies gevoerd over geweld in de samenleving, variërend van crimineel geweld tot het type geweld dat de laatste jaren wordt aangeduid als ‘zinloos geweld’, op straat of in het openbaar vervoer. Hoewel alcohol zeker niet de enige oorzaak is staat toch wel vast dat het daarbij een belangrijke rol speelt. Zo is er volgens de Amsterdamse Politie bij geweld tegen politieagenten in driekwart van alle gevallen alcohol in het spel. Tijdens een discussie in de PvdA-fractie naar aanleiding van wéér een geweldsincident in de tram riep een fractielid spontaan uit: Er moet gewoon minder gezopen worden in deze stad . Met andere woorden, men kan wel steeds meer camera’s, veiligheidsfunctionarissen en agenten inzetten, maar is dat niet dweilen met de (alcohol)kraan open en wordt het geen tijd ook eens naar de oorzaken te kijken? Een eerste doelstelling is dus om in de discussie over geweld in de samenleving het accent te verleggen van symptoombestrijding naar de aanpak van één van de belangrijkste oorzaken, zijnde overmatig alcoholgebruik.
Volksgezondheid
Een tweede maar niet minder belangrijke doelstelling is de verbreding van de invalshoek. Overmatig alcoholgebruik zorgt niet alleen voor openbare ordeproblemen, horecaoverlast en dergelijke maar heeft ook op heel andere terreinen ernstige gevolgen, zowel in de strikt persoonlijke sfeer als op het veel bredere maatschappelijke terrein. Het gaat hier om het welzijn van de burger. Problematisch alcoholgebruik moet volgens onze fractie vooral worden gezien als volksgezondheidsprobleem. Het lijkt vanzelfsprekend dat de gemeente veel energie en geld steekt in het drugbeleid, maar waarom is er tot heden dan nauwelijks of geen sprake van een gemeentelijk alcoholbeleid? Wij denken dat dit verschil in aanpak niet steunt op rationele overwegingen maar op het grote verschil in maatschappelijke acceptatie van alcohol en drugs. Bij alcohol is de gematigde gebruiker de norm, dat zijn wij allen, en bij druggebruik de verslaafde. Een tweede reden is wellicht dat de overlast door drugverslaafden meer op bepaalde plaatsen is geconcentreerd waardoor het straatbeeld er plaatselijk ernstiger en langduriger door wordt beïnvloed. Zodoende komt het in schijn harder aan. Maar ook achter alcoholgebruik gaat behalve verslaving veel maatschappelijke en persoonlijke ellende schuil. Het wordt tijd de bakens te verzetten en ook het alcoholvraagstuk te erkennen en aan te pakken.
Jeugd, uitgaan
Aangezien alcoholgebruik al op zeer jeugdige leeftijd begint en omdat een vroege start een gunstige conditie blijkt te zijn voor latere verslaving, moet aandacht worden besteed aan leerlingen vanaf een jaar of elf. Preventieacties onder aankomende studenten bij de aanvang van het universitaire jaar zijn zeker nuttig maar zetten geen zoden aan de dijk als niet veel eerder wordt begonnen. Hier komt dus een breed onderwijsveld in beeld. En omdat de jeugd bijna alleen drinkt tijdens het uitgaan speelt ook het uitgaan en dus de Horeca hier een belangrijke rol.
Geïntegreerd horecabeleid
In veel gemeenten wordt sedert de jaren 90 gewerkt met een geïntegreerd horecabeleid . Daarvan kan pas sprake zijn als het alcoholmatigingsbeleid daarin een eigen, prominente plaats krijgt. Zo = n beleid kan alleen van de grond komen als behalve de burgemeester ook de wethouders zorg en onderwijs dat tot hun opgave rekenen en als er bovendien een coördinerend portefeuillehouder wordt benoemd. Omdat actie altijd geld kost zullen zeker ook de nodige financiële offers moeten worden gebracht. Het door ons gepropageerde gemeentelijke alcoholmatigingsbeleid is bedoeld als aanvulling op het Rijksbeleid .
3 Volksgezondheid
De aard van het probleem
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hanteert in zijn recente Alcoholnota de term probleemdrinkers. Dat zijn mensen van boven de 16 die niet alleen teveel drinken maar die daardoor ook psychische, sociale of lichamelijke problemen hebben gekregen. In Nederland gaat het volgens VWS om 9% van alle 16-plussers ofwel 1.1 miljoen mensen.
Als we aannemen dat dat percentage ook voor Amsterdam geldt, dan zijn er hier zo’n 50.000 probleemdrinkers. Maar de alcoholproblemen zijn in onze stad veel groter. Uit het toonaangevende Nemesis-onderzoek blijkt dat er in Amsterdam procentueel 2.5 keer zoveel alcoholafhankelijken of alcoholisten zijn dan in de rest van Nederland. Dit gaat om een véél ernstiger vorm van drinken dan probleemdrinken en deze situatie is in Amsterdam ook veel ongunstiger dan in Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Een duidelijke verklaring voor die verschillen is er niet. Toch staan de onderzoekers achter deze uitkomst; ze menen dat het bijvoorbeeld niet kan liggen aan een verschil in meetwijze.
Gaat het alcoholgebruik mis, of wordt men afhankelijk ervan, dan is van alcoholisme sprake. Alcoholisme is (…) de meest voorkomende psychiatrische stoornis. Men komt het in alle lagen van de bevolking en op alle ziekenhuisafdelingen tegen. Deze openingszinnen uit een medisch informatorium bevestigen nog eens dat alcoholisme alles met de volksgezondheid te maken heeft en met psychiatrische stoornissen. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat dergelijke stoornissen onder alcoholisten bijna 2x zo vaak voorkomen dan onder de algemene bevolking. Van 26.000 onderzochte alcoholisten bleek 44% één of meer persoonlijkheidsstoornissen te hebben. Sommige onderzoekers denken dat de psychiatrische stoornis de oorzaak is van de verslaving, anderen zeggen dat het andersom is. Een derde verklaring luidt dat beide stoornissen een gemeenschappelijke oorzaak hebben, waarbij moet worden gedacht aan factoren als genetisch bepaalde aanleg, vroegkinderlijke verwaarlozing en seksueel misbruik. Volgens een vierde model maakt het allemaal niet uit omdat beide stoornissen, indien aanwezig, elkaar voortdurend beïnvloeden.
Alcoholproblemen worden dikwijls geassocieerd met beelden uit het verleden, toen arbeiders hun weekloon verdronken omdat ze geen uitweg zagen uit de dagelijkse misère. Dat is achterhaald, momenteel drinkt men juist meer naarmate men beter is opgeleid, drinken valt (in tegenstelling tot drugs) onder de categorie > sociale stijgers = . Van de laagst opgeleiden drinkt 69%, van de hoogst opgeleiden 89%.
Alcoholgebruik leidt medisch gezien in de meeste gevallen niet tot een stoornis. Toch zijn er in ons land jaarlijks bijna 26.000 inschrijvingen voor ambulante hulp voor alcoholproblemen terwijl de gemiddelde duur van de verslaving op het moment van aanmelding op 7 jaar wordt geschat. Men komt er toe om hulp te zoeken op grond van bijkomende psychiatrische stoornissen en door psychosociale en juridische problemen. Korte succesvolle behandelingen zijn slechts weggelegd voor patiënten met een korte en meestal minder ernstige vorm van verslaving, een intact sociaal netwerk en een goede psychische gezondheid. Voor anderen is een ingrijpender en langduriger behandeling nodig.
Overige gevolgen van alcoholgebruik voor de gezondheid
Er is een bepaald gebruik waarboven alcohol schadelijk wordt voor het lichaam. Voor mannen ligt deze grens op 3 glazen per dag en voor vrouwen op 2, waarbij bovendien 2 dagen per week niet gedronken mag worden. Het maakt niet uit of men bier, wijn, jenever of sherry drinkt, want doordat dranken met een lager alcoholpercentage in een groter glas worden geschonken, bevat elk glas ongeveer evenveel alcohol. Onderzoekers twisten over de vraag naar een passende definitie voor veilig resp. onveilig alcoholgebruik (X glazen per dag en Y per week) maar wijzen er ook op dat een exacte grens tussen wel of niet verslaafd niet is aan te geven. De term > sociaal drinken = wordt door hen afgewezen, alleen al vanwege de suggestie dat er aan niet drinken iets asociaals zou kleven .
Matig gebruik, van bijvoorbeeld enkele glazen een paar keer per week levert bij vrijwel niemand problemen op omdat de alcohol door het lichaam dan veilig en snel wordt afgebroken. Ook incidentele dronkenschap levert medisch gezien geen blijvende schade op. In sommige gevallen kan matig alcoholgebruik zelfs gunstig zijn om hart- en vaatziekten te voorkomen. Maar dat geldt alleen voor mannen van boven de veertig en voor vrouwen na de overgang. Het geldt daarentegen niet voor mensen die al een hart- of vaatziekte hebben terwijl bijwerkingen de eventuele gunstige effecten kunnen verstoren. En er staat tegenover dat veel drinken juist hart- en vaatziekten tot gevolg kan hebben, waarbij men moet denken aan hoge bloeddruk, hartritmestoornissen, hartspierzwakte en hersenbloedingen. Kortom, de populaire medische voordelen moeten met een flinke korrel zout worden genomen.
Alcoholgebruik hangt ook samen met een groot aantal ziekten zoals ziekten aan maag, lever en alvleesklier. Recent is duidelijk geworden dat overmatig alcoholgebruik schadelijk is voor de hersenen. De frontale delen blijken het sterkst aangetast te worden, ten koste van het vermogen tot redeneren, plannen maken en problemen oplossen. Dit kan al gebeuren als mannen enkele jaren meer dan 25 glazen per week drinken en het wordt ernstiger naarmate men meer drinkt. Minder bekend is wellicht dat overmatig gebruik ook kan leiden tot bepaalde vormen van kanker, bij mannen én vrouwen. Vrouwen hebben zelfs al een verhoogde kans op borstkanker bij (langdurig) meer dan 2 glazen per dag. De bijdrage van alcohol aan kankersterfte bedraagt 4% tot 6%. Wie drie maal daags een glas drinkt heeft twee keer zoveel kans op keelkanker dan iemand die niet drinkt en de combinatie met 2 pakjes sigaretten per dag maakt dat risico 16 keer zo groot.
Zoals hierna zal blijken zijn Nederlanders vanaf 1950/1960 véél meer gaan drinken. Blijkbaarhad diternstige gevolgen: in 1995 stierven drie keer zoveel mensen aan alcoholziekten dan in 1972. Ziekenhuisopnamen met als hoofddiagnose> een alcoholziekte = verdubbelden in ongeveer dezelfde periode evenals het aantal cliënten dat een beroep deed op ambulante verslavingszorg. Het NIGZ dat deze cijfers publiceerde, voegt hieraan toe dat het aantal veroordelingen wegens verstoringen van de openbare orde tijdens dronkenschap in dezelfde periode met een factor 15 is verlaagd. Zij vermoeden dat dit te maken heeft met verschuivingen in het normbesef.
In tabel A zijn de aantallen ziekenhuisopnamen en sterfgevallen voor heel Nederland weergegeven Voor Amsterdam zijn deze cijfers niet bekend, de GG&GD zou dit kunnen en moeten uitzoeken. Dat geldt ook voor de registratie van de zogenaamde overdosis alcohol en voor ambulancegegevens in verband met alcohol.
———————————————————————————————————-
Opnamen 1999 i.v.m. alcoholgerelateerde ziekten en ongevallen
– in ziekenhuizen , primaire diagnose alcohol (a) 4.079
– idem secundaire diagnose alcohol (a) 10.000
– totaal alcohol gerelateerd excl. verkeersongevallen 14.000
– ernstig gewonden door verkeersongevallen (a) 3.400
– opname door ambulante verslavingszorg (b) 26.000
– in psychiatrische ziekenhuizen en niet-ambulanteverslavingsklinieken (c) 5.600
– totaal 49.000
………………………………………………………………………………………………………………………….
Sterfgevallen i.v.m. alcohol per jaar (a) 3.000 á 4.000
waarvan primaire oorzaak alcohol 700
———————————————————————————————————
Tabel A, ziekenhuisopnamen en sterfgevallen i.v.m. alcohol in Nederland
Bron: (a) Alcoholnota VWS pag. 10, 13 en 14; (b) Kerncijfers verslavingszorg pag. 13
(c) Feiten over alcohol pag. 59, dit betreft 1996
———————————————————————————————————
Tegenover 3.000 á 4.000 alcoholdoden staat volgens het Ministerie van VWS het naar verhouding geringe aantal van 75 drugsdoden. Dit is tekenend voor de werkelijke verhoudingen, indien men de volksgezondheid als maatstaf neemt.
Mannen en vrouwen
Er zijn grote verschillen in alcoholconsumptie tussen mannen en vrouwen. Van de Nederlandse mannen boven de 15 jaar drinkt 93%, van de vrouwen 73%. Belangrijker is dat vrouwen qua hoeveelheid minder dan de helft drinken dan mannen. Nederland telt meer dan 200.000 probleemdrink sters , dat aantal is bij mannen 4 á 5 keer zo groot.
Ook fysiek zijn er grote verschillen. Alcohol wordt in het lichaam afgebroken in een bepaald tempo, mede afhankelijk van het gewicht en het vochtgehalte van het lichaam. Vrouwen zijn van eenzelfde hoeveelheid alcohol veel sterker onder de invloed dan mannen en de gevolgen zijn schadelijker, de toxicatie per glas is bij vrouwen 20% á 30% hoger. Die verschillen doen zich ook voor bij mannen en vrouwen met veel ervaring en zijn dus niet door gewenning veroorzaakt. De > veilige grens = voor alcoholconsumptie wordt voor vrouwen gelegd bij 10 glazen in de week, voor mannen bij 15. Alcoholproblemen manifesteren zich gemiddeld 4 tot 8 jaar later bij vrouwen dan bij mannen. Andere verschillen zijn dat vrouwen regelmatiger drinken, meer heimelijk en per keer minder. Ook komen vrouwelijke probleemdrinkers vaker uit gezinnen met alcoholproblemen. Een curieus verschil is dat de testosteronspiegel bij mannen omlaag gaat door alcohol en dat dat bij vrouwen andersom werkt. Alcohol verlaagt daardoor de seksuele potentie bij mannen, terwijl drankgebruik bij vrouwen seksuele opwinding tot gevolg heeft. Van mannelijke alcoholisten is 8% impotent, bij de helft daarvan is dat blijvend, ook als men is gestopt. Zo is er een heel scala aan verschillen. Bovenstaande is echter voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat preventie voor beide doelgroepen verschillend moet zijn om echt succesvol te zijn. Onderzoekers trekken dezelfde conclusies voor jeugdigen/ouderen en voor autochtonen/allochtonen. Omdat het te ver zou voeren om op al deze groeperingen afzonderlijk in te gaan, laten we het bij deze constatering.
4 Maatschappelijke schade
Naast persoonlijke ellende veroorzaakt overmatig alcoholgebruik ook veel maatschappelijke schade. Voor een deel is dat zelfs in geld uit te drukken, rekenmeesters kwamen in 1996 voor Nederland al tot een bedrag van 5 miljard gulden per jaar. Dat zijn kosten in verband met onder meer criminaliteit, verkeersongevallen, medische zorg en verzuim. Volgens een eigen inschatting van de politie staat 22% van de basispolitiezorg in ons land in verband met alcohol ge- en misbruik, met duidelijke pieken tot 70% op veel plaatsen in de avond en nacht. Voor Amsterdam zijn geen cijfers bekend, maar daar zal het zeker niet minder zijn.
Het ziekteverzuim door alcohol is aanzienlijk doordat 3% tot 6% van alle werknemers alcoholproblemen heeft. Volgens buitenlands onderzoek is dergelijk verzuim één van de belangrijkste kostencategorieën van de gehele alcoholproblematiek, bevindingen voor ons land lijken daarmee te kloppen. Stevig drinkende ambtenaren verzuimen 4x zo veel dan gemiddelde werknemers. Van het ziekteverzuim wordt 13% door alcoholgebruik veroorzaakt en mensen die alcohol gebruiken presteren doorgaans 25% (!) minder. Er zijn dus deugdelijke, strikt economische redenen om het alcoholprobleem aan te pakken.
Van alle werknemers gebruikt 6% regelmatig alcohol op het werk . Bij mannen uit de horeca die arbeidsongeschikt worden tussen hun 35e en 45e jaar is alcohol voor 10% de oorzaak daarvan. Problemen op het werk ontstaan verder door ongevallen, fouten, onvoldoende functioneren, afnemend gevoel voor verantwoordelijkheid en verslechtering van de werksfeer. Een kwart van alle bedrijven en organisaties in Nederland heeft initiatieven ontwikkeld om de alcoholproblematiek in eigen bedrijf te beteugelen. De Stichting ALCON (Alcohol Consultancy Nederland) en Jellinek Consultancy verlenen hierbij steun. Helaas ontbreekt centrale registratie door bedrijfsartsen. Ook de arbo-diensten registreren deze gegevens niet systematisch.
5 Lopende preventieactiviteiten en onderzoek in Amsterdam
Jellinek
Het instituut Jellinek houdt zich van oudsher bezig met behandeling van mensen met een verslavingsprobleem, waaronder alcohol, en met preventie. In 1990 is Jellinek Consultancy opgericht, welk onderdeel gespecialiseerd is in training en advies op het gebied van alcohol, drugs en werk. Klanten zijn onder meer de gemeente Amsterdam, diverse stadsdelen en een aantal vooral grotere bedrijven; het Midden- en Kleinbedrijf toonde tot heden nog geen grote interesse. De klanten vragen Jellinek Consultancy om advies als zij binnen hun bedrijf tegen een alcoholprobleem zijn aangelopen. De preventie-activiteiten zijn ondergebracht bij Jellinek Preventie , dat haar activiteiten zoveel mogelijk baseert op epidemiologische gegevens. Daartoe werken zij onder meer samen met het Instituut Bonger van de Universtiteit van Amsterdam. UVA en Jellinek Preventie geven samen elk jaar een boekje uit, getiteld Antenne, trends in alcohol, tabak, drugs en gokken bij jonge Amsterdammers . Deze reeks brengt onder meer het uitgaansgedrag van jong Amsterdam in beeld op grond van gedegen onderzoek, bestaande uit gesprekken met gebruikers en enquêtes. Omdat dat elk jaar gebeurt worden verschuivingen in het gedragspatroon snel zichtbaar gemaakt. En omdat alcohol- en druggebruik samenhangen met het uitgaansgedrag van jongeren, sluiten de Antenne-rapportages nauw aan bij het onderwerp horeca.
Van de 13 lopende Jellinek preventieprojecten is er slechts één specifiek aan alcohol gewijd, en wel als onderdeel van het landelijke AVP of Alcohol Voorlichtings Plan. Van de andere 12 hebben de meeste een gemengde doelstelling en gaan sommige alleen over drugs.
In de regio Amsterdam voert Jellinek onder meer de landelijke campagne Alcohol maakt meer kapot dan je lief is uit. Deze campagne onder le jaars studenten is 2 jaar geleden gestart in het kader van het landelijke AVP. Andere preventie-activiteiten zijn voorlichting aan het publiek, ook via internet, en cursussen voor ouders. Daarnaast worden in stadsdelen zogenaamde community – projecten uitgevoerd, waarbij met sleutelfiguren uit de wijk wordt geanalyseerd welke problemen er zijn. Training van huisartsen en maatschappelijk werkers maken vaak deel uit van deze aanpak; in de projecten krijgt alcohol de nodige aandacht, naast onderwerpen als drugs en gokken.
De gemeente draagt jaarlijks ongeveer 12 miljoen gulden bij aan Jellinek, waarvan ca. 1.2 miljoen aan preventie. Volgens een voorzichtige schatting wordt daarvan ongeveer een half miljoen besteed aan alcoholpreventie, dat komt dus neer op fl 10 per Amsterdamse probleemdrinker. D e met alcoholpreventie gemoeide bedragen steken schril af bij wat door de alcoholindustrie aan reclame en sponsoring wordt besteed, namelijk voor Amsterdam een bedrag van 15 á 30 miljoen per jaar.
GG&GD
Waar Jellinek en UVA in de Antenne-reeks vooral de gebruikstrends onder jongeren in beeld brengen, onderzoekt de GG&GD de gezondheidstoestand van de hele bevolking. Elke 2 jaar wordt daarvan verslag uitgebracht in de Amsterdamse Gezondheids Monitor of AGM . Het onderwerp alcohol kreeg daarin tot heden nog geen specifieke aandacht maar de GG&GD is gaarne bereid dat te veranderen. GG&GD en Jellinek voeren in Amsterdam samen het project De Gezonde School en Genotmiddelen uit, met lessen over alcohol en drugs; ook de leerkachten worden geïnstrueerd. Omdat het project niet volledig kan worden uitgevoerd heeft men de gemeente vorig najaar gevraagd om om ca. fl 50.000 extra maar dat is door de gemeenteraad op advies van B&W niet gehonoreerd omdat men meende dat Jellinek het in zijn eigen begroting zou moeten regelen. Het gaat hier om een landelijk project dat al in 1990 is gestart en dat oorspronkelijk ook was bedoeld voor leerlingen van de basisschool, maar dat onderdeel is door het Rijk wegens geldgebrek geschrapt.
Van Rijkswege
Er is een landelijk preventieprogramma, het AVP, dat in Amsterdam feitelijk door Jellinek wordt uitgevoerd; zie boven . De Wet Collectieve Preventie Gezondheidszorg uit 1990 levert de wettelijke grondslag voor gemeentelijke preventie-activiteiten en GG&GD’s. De wet noemt gemeentetaken maar bakent die niet af van Rijkstaken. Recent is de Drank- en Horecawet gewijzigd en is de Alcoholnota gepubliceerd. Uit beide teksten blijkt dat het Rijk een strenger alcoholmatigingsbeleid wil . Vanwege hun grote belang zijn de belangrijkste wijzigingen weergegeven in de bijlagen 1 en 2. Zie verder par. 11, Rijksbeleid en bijlage 3.
6 Alcoholgebruik algemeen, in Nederland en in Amsterdam
Verkoop
Er zijn in ons land 70.000 vaste verkooppunten van alcohol, waarvan 38.800 horeca, 10.200 sportkantines, 5.000 buurt- en clubhuizen, 3.300 slijterijen en 12.800 in winkels en overige detailhandel. Bij deze vaste verkooppunten komen per jaar nog ongeveer 7.000 tijdelijke, bijvoorbeeld bij evenementen; eigenlijk zijn er dus 77.000. Dat aantal wordt wat kleiner als de verkoop langs de Rijkswegen wordt gereduceerd (zie par. 11). De Nederlandse bevolking besteedt jaarlijks ongeveer 10 miljard aan alcohol. Gemiddeld wordt daarvan zo’n 80% thuis geconsumeerd, maar dat geldt niet voor jongeren; volwassenen drinken vooral thuis, jongeren vooral buitenshuis .
Alcoholgebruik in Nederland
Een belangrijke, algemene trend is dat het totale alcoholgebruik in Nederland vanaf 1950 tot ongeveer1990 sterk is gegroeid, waarna aanvankelijk lichte afname en later (vanaf ongeveer 1997) stabilisatie intrad. Een tweede trend is dat het toeneemt bij de groep die (veel) drinkt, ondanks afname en stabilisatie van het totaalgebruik, en dat men op steeds jeugdiger leeftijd begint te drinken. Het gaat dan om grote hoeveelheden: 39% van de uitgaande jongeren drinkt meer dan 10 glazen op een avond, 10% meer dan 21 glazen; dit laatste aantal wordt door vakantie vierende jongens zelfs dagelijks gehaald. Dit kan op termijn zorgen voor toename van het gemiddelde gebruik. Een derde trend is dat allochtonen minder drinken dan autochtonen, maar dat er desondanks in het uitgaansleven nauwelijks verschil in drinkgedrag is tussen beide groepen > drinkers = . Het feit dat het gemiddelde alcoholgebruik stabiliseert terwijl er toch groei is in bepaalde sectoren, vraagt om een verklaring. Volgens Jellinek komt dit doordat de (als groep) matig drinkende allochtonen een steeds groter aandeel van de totale bevolking vormen en dat dat het gemiddelde drankgebruik drukt, zodat het veronderstelde meerdere gebruik door niet-allochtone groepen niet in een stijgend totaal-gemiddelde tot uiting komt.
Voor het cijfermatig verloop van de alcoholconsumptie over een langere periode zie tabel B. De sterke daling tussen 1880 en 1950 wordt vooral toegeschreven aan de grote invloed van de drankbestrijding in die periode. Vanaf 1950 tot 1980 is het alcoholgebruik weer buitengewoon sterk toegenomen, het is niet overdreven te stellen dat Nederland in die periode heeft leren drinken. Na 1980 trad een lichte daling op, maar de laatste paar jaar gaat het weer iets omhoog. Over een langere periode bezien wordt er vooral meer bier en wijn gedronken. Het aantal alcoholgebruikers in Nederland is de laatste tijd ongeveer constant, de toename van de verkoop kwam voornamelijk voor rekening van personen die al wel eens dronken. De bovenste regels van de tabel geven de genuttigde hoeveelheden weer, uitgedrukt in liters pure alcohol. Omdat het moeilijk is zich daarbij iets concreets voor te stellen, is ook het aantal glazen per jaar vermeld, zie regels C en D1. Maar dat is inclusief alle inwoners die niet drinken; reden waarom in regel D2 het aantal glazen is weergegeven per persoon die ook werkelijk (wel eens) drinkt.
——————————————————————————————————————————————————–
1880 1950 1960 1970 1980 1990 1995 1999
——————————————————————————————————————————————————–
A liters pure alcohol , totaal 7 2 2.6 5.7 8.9 8.1 8 8.2
——————————————————————————————————————————————————–
B specifikatie :
– bier, liters pure alcohol 0,55 1,20 2,87 4,82 4,14 4,10 4,17
– wijn, liters pure alcohol 0,06 0,26 0,79 1,36 1,90 2,16 2,35
– gedistilleerd, liters pure alcohol 1,49 1,14 2,04 2,72 1,98 1,73 1,68
——————————————————————————————————————————————————–
C omrekening:
– bier, aantal glazen 44 96 230 386 331 328 334
– wijn, aantal glazen 5 22 66 113 158 180 196
– gedistilleerd, aantal glazen 112 93 166 222 162 141 137
——————————————————————————————————————————————————–
D1 totaal aantal glazen per inwoner per jaar 161 211 462 721 651 649 667
D2 idem per persoon die drinkt 241 316 693 1056 976 974 1000
——————————————————————————————————————————————————–
Tabel B, binnenlands alcoholgebruik per jaar, per hoofd van de bevolking
Bronnen: A 1880-1990: Feiten over alcohol pag. 23; A en B 1960-1999: Alcoholnota VWS pag. 9; B 1950: SCP rapport
1998 pag. 294, omgerekend. C: berekend uit B met omrekeningsgetallen conform Feiten over alcohol
——————————————————————————————————————————————————–
Wie de betekenis van de laatste regel uit deze tabel tot zich laat doordringen zal zich wellicht afvragen wanneer er een gevarengrens is overschreden. Uitgaande van het gezondheidscriterium moeten we concluderen dat dat ergens tussen 1950 en 1960 is gebeurd. Per afzonderlijke categorie (jongeren, allochtonen, vrouwen) zal een ander jaartal gelden.
Tabel C geeft aan dat Nederlanders steeds meer buitenshuis eten en drinken. Het snelst groeide het cafébezoek gedurende de laatste 10 jaar. De combinatie van de tabellen B en C laat zien dat de (toegenomen) alcoholconsumptie steeds méér buitenshuis plaatsvindt. Voor oorzaken van de stijging zie par. 12..
————————————————————————
1975 1985 1995
————————————————————————
restaurant 38% 41% 54%
dancing, discotheek 14% 17% 19%
café, snackbar 42% 44% 56%
feest buitenshuis 41% 56% 59%
———————————————————————–
Tabel C, landelijk horecabezoek
% van de bevolking vanaf 12 jaar dat minstens 1x per
3 maanden van een horeca instelling gebruik maakt.
Bron: SCP – rapport 1998 pag 710
———————————————————————–
Nederland vergeleken met het buitenland
Het drinkpatroon verschilt per land. In Nederland was de situatie vergeleken met het buitenland in 1960 nog zeer gunstig. Op de wereldranglijst van 34 landen uit voornamelijk Europa en het Amerikaanse continent stond Nederland toen nog op Nr. 29, er waren maar 5 landen waar men minder dronk. Sedertdien zijn de verhoudingen ingrijpend gewijzigd. In 1996 staat Nederland op die lijst als Nr. 16, er staan dus 18 landen op die lijst waar minder wordt gedronken. In de beschouwde periode bleek in bijna alle landen in 1996 veel meer te worden gedronken dan in 1960. Die groei was de resultante van een wereldwijde sterke stijging en een daaropvolgende kleine vermindering vanaf ongeveer 1985. In Nederland was de netto groei van de alcoholconsumptie over de hele periode blijkbaar veel sterker dan in de andere landen. De erkende wijnlanden Frankrijk en Italië vormen een uitzondering op de algemene regel, daar daalde het alcoholgebruik van 1960 tot 1996 aanzienlijk. Niettemin staat bijv. Frankrijk nog steeds op de derde plaats.
De VS staat op de wereldranglijst 8 plaatsen lager dan Nederland. Dat het alcoholgebruik daar zoveel lager is dan hier heeft behalve met cultuurverschillen ook te maken met een strenger regiem. Zo mag in de meeste Staten van de VS aan personen beneden de 21 geen alcohol worden verkocht en is het aantal verkooppunten daar beperkt . Ook in een land als Zweden is een streng alcoholregiem van kracht. Zweden bezet op de wereldranglijst nu een fraaie 29e plaats, precies de positie die Nederland in 1960 innam. Internationaal wordt er het nodige aan alcoholmatiging gedaan. In het kader van Health for All 2000 is alle landen in de jaren tachtig in overweging gegeven het alcoholgebruik tot 2000 met 25% te verminderen. Het is duidelijk dat dit streven niet wordt gerealiseerd, zegt het NIGZ en het voegt eraan toe dat het huidige Nederlandse nivo van 8 liter pure alcohol per hoofd nog steeds zeer hoog ligt, gegeven het feit dat een hoeveelheid van maximaal 2 á 3 liter vanuit volksgezondheidsoogpunt wenselijk is.
In de wereldpolitiek vraagt de discussie over drugs veel meer aandacht dan die over alcohol. Landen als de VS en Frankrijk kritiseren Nederland vanwege de vermeende liberale drugspolitiek. Dat dat in het geval van de VS niets met de werkelijkheid te maken heeft mag blijken uit het feit dat het cannabisgebruik in de VS ongeveer het dubbele is van dat in Nederland , zie tabel D. Zouden de vele Amerikanen die bezorgd zijn over het cannabisgebruik in Nederland, of die van Nederland alleen weten dat je er terechtkunt voor drugs (en sex) zich dat realiseren?
————————————————————————————————————
USA Nederland USA/NL
…………………………………………………………………………………………………………………………….
tabak (* = alleen sigaretten) 29.6%* 34.3% 0,9 x
cannabis 5.1% 2.5% 2,0 x
cocaïne 0.7% 0.2% 3.5 x
alcohol 51.4% 73.3% 0.7 x
————————————————————————————————————
Tabel D, Percentage > laatste maand gebruikt = van de de bevolking van 12 jaar en ou-
der in de USA en in Nederland
Bron: Cedro, Centrum voor Drugsonderzoek, UVA, internet 3-12-1999
————————————————————————————————————
Amerikaanse kritiek op het Nederlandse alcoholbeleid zou meer voor de hand liggen. Omgekeerd zijn wij Nederlanders ons er niet van bewust dat hier bijna anderhalf keer zoveel wordt gedronken dan in de VS. Duidelijk is dat de situatie in beide landen voor alcohol- én druggebruik sterk verschilt en bij gevolg ook, dat de beleidsprioriteiten in Nederland niet moeten worden afgestemd op denkbeelden uit de VS.
De internationale politiek kan ook averechts werken. Zo zal de strenge maar succesvolle wetgeving in Zweden worden aangepast aan de in Europa meer voorkomende vrije marktwerking . Dat het alcoholgebruik daar dan weer zal stijgen wordt kennelijk voor lief genomen.
Problematische drinkers in Nederland
De vraag naar de totale alcoholomzet is weliswaar interessant, maar het is veel belangrijker te weten om hoeveel problematische drinkers het gaat. In 1998 waren er in ons land 1.1 miljoen probleemdrinkers, waarvan ongeveer 800.000 alcoholisten (incl. 185.000 zware alcoholisten) tegen 25.000 tot 27.000 harddrugverslaafden, ongeveer 300.000 regelmatige cannabisgebruikers en ca. 70.000 gokkers. Wij merken op dat álle cannabisgebruikers hier staan tegenover alleen de problematische alcoholgebruikers. Maar als wij in beide categorieën hetzelfde criterium hanteren, staan er tegenover die 300.000 regelmatige cannabisgebruikers een veel groter aantal regelmatige alcoholgebruikers, want van de ruim 10 miljoen alcoholgebruikers zal een groot deel als regelmatige gebruikers aan te merken zijn.
Ook de landelijke hulpvraag kan een indicatie geven van de omvang van het alcoholprobleem. De Stichting Informatie Voorziening Verslaafdenzorg (IVV) publiceert cijfers over ambulante hulp, gebaseerd op plaatselijk vergaarde gegevens. In 1999 werden in ons land ongeveer 70.000 inschrijvingen voor ambulante hulp aan alcohol- en drugsverslaafden, waaronder 26.000 van alcoholverslaafden, waarvan weer drie keer zoveel mannen dan vrouwen. Deze man-vrouwverhouding geldt ook voor drugs. Het aantal inschrijvingen voor alcoholverslaafden stijgt bijna elk jaar; in 1999 was het 17% meer dan in 1994. Het aantal alcoholverslaafden maakte in 1999 42% uit van het totaal, tegen heroïne 27%, cocaïne 10% en cannabis 6%; er zijn dus ook cannabisverslaafden. Het percentage dat per jaar voor alcohol wordt ingeschreven stijgt langzaam en dat voor drugs daalt. De gemiddelde leeftijd van alcoholpatiënten is 43 jaar, van drugcliënten 33 jaar. Van alle inschrijvingen komt meer dan 40% uit steden met meer dan 100.000 inwoners. Ook de verdeling naar etnische groeperingen is interessant, zoals blijkt uit de afgeronde inschrijvingscijfers voor 1999:
– Drugs: totaal 38.000, autochtonen 26.000, allochtonen 9.500, onbekend 2.500
– Alcohol: totaal 25.900, autochtonen 22.200 , allochtonen 2.400, onbekend 1.300
Afgaande op het aantal inschrijvingen in de verslavingszorg zijn drugs blijkbaar voor driekwart een autochtonenprobleem; een beeld dat afwijkt van wat in de publieke opinie leeft. Alcohol is zelfs voor 90% een probleem van Nederlanders van geboorte.
Ansterdam
Over de plaatselijke situatie worden wij ingelicht door het Cedro, dat regelmatig representatieve steekproeven houdt onder de gehele Amsterdamse bevolking van 12 jaar en ouder. Van alle Amsterdammers boven de 12 jaar heeft 88% wel eens alcohol gebruikt; voor wiet is dat 36%, voor cocaïne 9% en voor XTC 7%. Ook dit geeft een indruk van de kwantitatieve verhouding alcohol/drugs. Van de 12-jarigen heeft ongeveer de helft al wel eens alcohol gedronken. Het totale alcoholgebruik is tussen 1987 en 1997 niet gewijzigd, een aanvankelijke lichte daling is later weer teniet gegaan. Deze trend komt nagenoeg overeen met die in heel Nederland.
Volgens het grote GG&GD-onderzoek uit 1994 wordt het meest gedronken in de Binnenstad, Oud-West, Oud-Zuid, De Baarsjes en Westerpark, namelijk door 71%-78% van de bevolking. De stadsdelen Noord, Zuidoost, Osdorp, Slotervaart/Overtoomseveld en delen van Zuideramstel scoren met 50-61% het laagst en de rest zit er tussenin. Dat dit beeld niet geheel strookt met de inkomensverdeling terwijl bekend is dat hoger opgeleiden meer drinkers tellen dan lager opgeleiden, heeft wellicht te maken met het feit dat er méér factoren in het spel zijn; bijvoorbeeld dat aanhangers van het Islamitisch geloof bijna niet drinken.
In antwoord op een vraag van de wethouder zorg mevr. Ter Horst , is in Amsterdam in 1999 het Signaleringsoverleg gestart. Deze groep deskundigen heeft zich gebogen over de vraag wat er nog mankeert aan de informatie met betrekking tot drugs en alcohol. Zij constateren onder meer dat bepaalde informatiebronnen langs elkaar heen werken, zo worden de gegevens van Jellinek en het Adviesburo Drugs niet gecombineerd. Over alcoholgebruik in sportclubs blijkt niets bekend te zijn. Registratie van de invloed van alcohol bij delicten in de thuissituatie vindt niet plaats, bij verkeersongevallen gebeurt het niet systematisch. Centrale registratie van alcohol- of drugs-ongevallen op het werk door bedrijfsartsen ontbreekt en de ambulancediensten houden wel het vervoer wegens druggebruik bij maar niet dat wegens alcohol. De Amsterdamse alcoholkaart kent blijkbaar nog veel blinde vlekken.
Ondanks dat er in Amsterdam meer alcoholproblemen zijn dan gemiddeld, is (de frequentie van) het drankgebruik in Amsterdam iets lager dan in heel Nederland. In Amsterdam heeft 71,5% de laatste maand gedronken tegen landelijk 75,3% en voor het percentage dat ooit wel eens gedronken heeft gelden soortgelijke verhoudingen. Uit CBS-cijfers rijst hetzelfde beeld op.Toch kunnen aan deze verschillen niet direct beleidsconclusies worden verbonden. Daarvoor zouden vele aspecten in rekening moeten worden gebracht zoals het feit dat Amsterdam naar verhouding meer allochtonen telt, waaronder er gemiddeld heel weinig zijn die drinken. Pas als men deze groep zou uitsluiten zou kunnen blijken hoe het er met het drinkgedrag van de rest van de Amsterdammers voorstaat, het gaat immers om de groep die drinkt. Wij baseren onze conclusies voor Amsterdam op absolute cijfers. In de volgende twee paragrafen wordt ingezoomd op de scholen en het uitgaanspubliek, beide in Amsterdam.
7 Alcohol op school in Amsterdam
Jeugd
Alcoholgebruik begint al op jonge leeftijd. Van de groep tien- en elfjarige ‘drinkers’ dronk 5% in 1988 tijdens de laatste gelegenheid zelfs meer dan 8 glazen. Het ging hier dus niet om 5% van alle tien- en elfjarige Amsterdammertjes maar om 5% van de ‘drinkers’ uit die leeftijdscategorie, dus om betrekkelijk kleine aantallen en de situatie was in 1996 veel gunstiger. Het verontrustende schuilt erin dat er überhaupt al kinderen van die leeftijd zijn die per keer zoveel drinken. Uit tabel E blijkt hoe zich dat bij het ouder worden ontwikkelt.
————————————————————————————————————————————–
percentage van de ‘drinkers’ dat bij de laatste gelegenheid minstens 9 glazen dronk
————————————————— —————————————————
leeftijd 10-11 12-13 14-15 16-17 18 + totaal
jaar jaar jaar jaar 12+
————————————————————————————————————————————-
jongens 1984 1% 2% 5% 10% 12% 6%
1988 5% 5% 12% 17% 24% 13%
1996 2% 4% 19% 32% 32% 18%
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
meisjes 1984 1% 0% 2% 3% 1% 2%
1988 5% 3% 5% 6% 7% 5%
1996 3% 1% 8% 13% 12% 7%
————————————————————————————————————————————
Tabel E, excessief alcoholgebruik kinderen en jeugdige personen in Nederland
Bron: Kerngegeven 1997, Trimbos-instituut pag. 40.
————————————————————————————————————————————-
De situatie is na 1996 weinig veranderd. Maar men moet zich door de stabilisatie van enkele jaren niet in slaap laten sussen; als de patiënt al jaren 39.5 graden koorts heeft is stabilisatie het tegendeel van geruststellend. De situatie is in 1996 veel alarmerender dan bijv. in 1984. Zo is het percentage excessief drinkende meisjes in 1996 hoger dan het percentage excessief drinkende jongens in 1984. Van drinkende 16-17-jarigen dronk in 1984 nog maar 10% meer dan 8 glazen, nu is dat meer dan verdrievoudigd tot 32%. Behalve dat drinkende jongens én meisjes vanaf 1984 steeds meer per keer zijn gaan drinken, blijkt ook dat die ‘versnelling’ bij meisjes hoger is dan bij jongens. Jongens én meisjes bereiken hun ‘top’ omstreeks hun 16 e levensjaar. Wij juichen het dan ook toe dat de nieuwe Drank- en Horecawet strengere bepalingen over de leeftijdsgrenzen bevat en wij menen dat die ook in Amsterdam strikt moeten worden nageleefd.
Oudere leerlingen Amsterdam
Er is onderzoek verricht naar het gebruik van genotmiddelen onder meer dan 1000 scholieren van 13 scholen voor VBO, HAVO, MAVO en middelbaar beroepsonderwijs. De oudere leerlingen gaan veel uit, ongeveer een derde deel zelfs vier keer per maand. Men gaat naar cafés, discotheken, concerten en party = s, zelden (8%) zoekt men zijn vertier buiten Amsterdam. Het alcoholgebruik is zeer hoog maar neemt iets af. Enkele cijfers over deze categorie oudere leerlingen: 57% is aangemerkt als ‘huidige drinker’ (66% in 1993), 2% drinkt dagelijks en 71% heeft ooit wel eens gedronken (87% in 1993). De grote categorie ‘huidige drinkers’ drinkt in doorsnee 4 glazen per keer, maar bijna een kwart daarvan ofwel 15% van alle oudere leerlingen drinkt 8 glazen per keer.
Wij geven deze cijfers hier uitsluitend weer met de bedoeling een algemene indruk te geven. Aan de afname van de gebruikscijfers mogen om statistische redenen geen optimistische conclusies worden verbonden. Het alcoholgebruik in de onderzochte groepen is in de jaren tot 1997 zoals opgemerkt enigszins afgenomen, daarna trad stabilisatie in hetgeen volgens de onderzoekers samenhangt met stabilisatie in het uitgaanspatroon. Ten opzichte van een verder verleden toont de huidige situatie een enorme stijging: in 1984 gaf 5% van de scholieren aan meer dan 5 glazen te hebben gedronken, in 1996 was dat opgelopen tot het zesvoudige namelijk 30%.
Derde klassers Amsterdam
Men heeft in 1997 apart onderzoek verricht naar derde klassers. Zij gaan minder naar feestjes en bioscopen dan de oudere leerlingen maar ook bij hen is alcohol het meest gebruikte genotmiddel. Sommigen drinken al vanaf hun 12 e . De onderzochte derde klassers zijn gemiddeld 15 jaar jong, toch drinkt 9% van hen al meer dan 8 glazen per keer. Ongeveer 1% drinkt dagelijks en 3% is ‘riskante drinker’, waarvan 60% wit, 20% Turks of Marokkaans en 20% Antilliaans of Surinaams. Tussen jongens en meisjes is er bij derde klassers weinig verschil in alcoholgebruik, van beide groepen heeft 66% wel eens gedronken.
Het onderzoek uit 1997 is in 1999 herhaald. Van alle derde klassers hadden er 42 van de 100 gedronken in de maand vóórdat de vraag werd gesteld, doorgaans 3 glazen per gelegenheid; 11 van de 100 brachten het tot 6 en 6% tot meer dan 8 glazen per keer. De gesignaleerde stabilisatie van het totaalbeeld sedert 1997 is dus verre van geruststellend, beter kunnen we concluderen dat de alcoholconsumptie onder derde klassers op een verontrustend hoog nivo bleef steken.
Er zijn verschillen qua schooltype. Door derde klassers van VBO en MAVO wordt minder gedronken dan door HBO- en VWO-derdeklassers. Dit is geen leeftijdskwestie, VBO/Mavo-derde klassers zijn ouder dan HBO/VWO-derde klassers. Men zoekt de verklaring erin dat VBO/MAVO meer allochtone leerlingen trekt en dat HAVO/VWO-leerlingen meer uitgaan. Of zou het voorbeeld van de beter opgeleide ouders ook een rol spelen?
Voorlopige conclusies
Bovenstaande is maar een greep uit het vele beschikbare onderzoeksmateriaal en het gaat ook niet om cijfers achter de komma anno 2001. De feiten en cijfers zijn verontrustend en roepen tal van vragen op. Hoe komen zo jonge kinderen aan alcohol? Moeten de leeftijdsgrenzen niet worden aangescherpt? Momenteel geldt een leeftijd van 16 jaar voor verkoop van zogeheten zwak alcoholische dranken als bier, wijn en sherry, en 18 jaar voor sterke drank en softdrugs. Ook kan men zich afvragen of de alcoholvoorlichting op scholen wel voldoende aandacht krijgt. Jellinek Preventie adviseerde enkele jaren geleden om de alcohol- en tabaksvooorlichting in het basis-onderwijs actiever aan te pakken en de drugspreventie vanaf de eerste klas van het vervolgonderwijs; de leerkrachten zouden speciaal getraind moeten worden voor dergelijke preventie-acties. Dat men al op de basis-school met alcoholvoorlichting moet beginnen lijkt misschien overdreven maar is het niet; kinderen beginnen niet alleen steeds vroeger met drinken maar vroege beginners lopen ook een grotere kans er later niet meer vanaf te komen. Jellinek zelf zit niet stil; zij hebben in 1999 15.000 studenten een brochure gezonden, voor het voortgezet onderwijs wordt het project De gezonde school en genotmiddelen uitgevoerd en voor jongere kinderen is er het project Koppie koppie, samen met de Politie. Uit bovenstaande cijfers blijkt echter dat dit alles nog lang niet voldoende is.
8 Alcohol en uitgaan in Amsterdam
Ook het gebruik van de genotmiddelen alcohol, tabak en drugs onder een jeugdig uitgaanspubliek wordt regelmatig onderzocht. De jeugd krijgt meer aandacht dan anderen omdat het jeugdige gedrag meer trendsettend is. Voor het onderzoek zijn in 1998 de nodige vragenlijsten uitgezet onder het bezoek van zes uitgaansgelegenheden in Amsterdam, waaronder enkele discotheken. De bezoekers varieerden in leeftijd van 15 tot 53 jaar en de gemiddelde leeftijd was 25 jaar. Driekwart was stapper, dat wil zeggen dat zij de laatste maand minstens vier keer uitgingen. Anders dan bij de scholieren is hier sprake van recente toename van het alcoholgebruik. De startleeftijd lag een half jaar vroeger dan enkele jaren eerder en ook het aantal ‘huidige drinkers’ nam toe. Tabel F geeft een lichte toename weer ten opzichte van drie jaar eerder.
Van de onderzochte groep huidige drinkers drinkt 11% dagelijks en 40% enkele keren per week, steeds in doorsnee 5 glazen per keer; een derde drinkt minstens 6 glazen, 20% minstens 8 en 15% minstens 10 glazen per gelegenheid.
—————————————————————————————————————————————-
1995 1998 1995 1998
——————————————————————————————————————————————
bevolking: alcoholgebruik:
– % vrouwen 40% 40% – ooit 98% 98%
– % allochtonen 14% 18% – laatste jaar 95% 96%
– gemiddelde leeftijd 24.8 jaar 26.1 jaar – laatste maand 90% 95%
– laatste nacht 77% 84%
——————————————————————————————————————————————-
Tabel F, alcoholgebruik onder uitgaanders in Amsterdam, 1995 en 1998. Bron: Antenne 98 pag. 112
——————————————————————————————————————————————-
De Politie schat dat tijdens het uitgaansseizoen per weekendnacht wel zo’n 10.000 personen uitgaan op het Rembrandtplein en omgeving. Daarvan is 95% huidige drinker zodat daar tegen het einde van de nacht zo’n kleine 1.500 mensen naar huis moeten die minstens 10 glazen bier op hebben. Van alle uitgaanders valt ongeveer eenderde in de categorie riskante drinkers . Dat hier openbare ordeproblemen optreden hoeft niemand te verbazen. Opvallend is ook dat het hoge alcoholgebruik (84%) heel vaak met drugs wordt gecombineerd, want men gebruikt ook cannabis (30%), XTC (28%), cocaïne (11%) of amfetamine (7%).
Door vertegenwoordigers van de horecabranche wordt wel eens benadrukt dat alcohol vooral binnenshuis wordt genuttigd. Jellinek heeft dit voor een groep scholieren onderzocht en komt voor hen tot heel andere conclusies. Van de thuisblijvers heeft 17% de afgelopen maand gedronken, tegenover 84% van de vaste stappers. Alcohol wordt vooral in het weekend en samen met vrienden gedronken. Uit vergelijking met vorige jaren blijkt dat het alcoholgebruik onder scholieren is afgenomen maar degenen die wel drinken doen dat in het weekend en in vaak forse hoeveelheden : van de 15-jarige drinkers drinkt 17% per keer meer dan 8glazen, van de 17-jarigen zelfs 27%. Uit een landelijk onderzoek blijkt dat 57% van de jongens op één avond meer dan 10 glazen drinkt. Inderdaad, forse hoeveelheden.
- Alcohol en geweld
Het verband tussen alcohol en geweld
Het aantal geweldsdelicten in Nederland is de laatste zes jaar verdubbeld. Over de relatie tussen alcohol en geweld in Nederland worden we ingelicht door Jellinek: Geweld op straat stoort veel burgers. Er waren in 1996 614 veroordelingen voor (ordeverstoringen tijdens) dronkenschap. Naar schatting wordt minimaal 40% van alle agressiedelicten onder invloed gepleegd . In 1996 vielen er [in Nederland] 39 doden als gevolg van geweld op straat, bij 27 was er een aantoonbare relatie met alcohol. Een deel van dat geweld speelt zich af in en rond horeca-gelegenheden en in uitgaansbuurten. Cijfers van de Politie Amsterdam laten een stijging zien van zwaardere vormen van geweld rond Leidseplein en Rembrandtplein. De stelling ‘minder alcohol leidt tot minder uitgaansgeweld’ wordt gesteund door 80% van de ondervraagden in een recente NIPO steekproef. In de publieke opinie wordt de relatie alcohol en uitgaansgeweld sterk beleefd.
Van het geweld op straat vindt ongeveer 20% plaats in het uitgaansleven. In 1997 is één op de vijf jongeren slachtoffer geweest bij agressie. In vele onderzoeken is het verband tussen alcohol en geweld aangetoond. Van de jongeren die meer dan 40 glazen per week drinken is 32% gewelddadig geweest tegen 12% van degenen die minder dan 5 glazen per week drinken. Bij huiselijk geweld speelt alcohol aantoonbaar een rol in 17% van de gevallen, maar er zijn aanwijzingen dat het probleem in werkelijkheid groter is. De Amsterdamse politie houdt geen registratie bij van de invloed van alcohol bij huiselijk geweld. Van kinderen die bij de Raad voor de Kinderbescherming terecht komen heeft dit in een derde tot de helft van alle gevallen te maken met alcoholgebruik door de ouders en van alle mannen die terechtstaan wegens vrouwenmishandeling blijkt 38% onder invloed te zijn geweest tijdens het plegen van dat geweld. Eén van de redenen dat geen exacte gegevens bekend zijn over het verband tussen alcohol en huiselijk geweld is dat daders én slachtoffers hierover om allerlei redenen niet openhartig zijn. Soms wordt alcohol als oorzaak van de ellende verzwegen, soms wordt het ten onrechte opgevoerd, bijvoorbeeld als ‘excuus’ voor de gepleegde mishandeling. Maar rechters zien dat anders, zij leggen juist zwaardere straffen op als er alcohol in het spel is.
Het onderwerp alcohol en geweld in het uitgaansleven kreeg ruim aandacht in Aangeschoten Wild van het NIGZ. Dit onderzoek steunt op een telefonische enquête onder ruim 1.500 jongeren en op veldwerk (observatie) in meer dan 100 cafés. Agressie tijdens het uitgaan kan door diverse omstandigheden worden bevorderd: teveel mensen op een bepaalde oppervlakte (‘klantdichtheid’), te hoge temperatuur, teveel lawaai of rook en te opzwepende muziek. Deze omstandigheden worden in wisselende percentages allemaal genoemd als factoren, door horeca-ondernemers én hun klanten. Probleem is dat het vechten en het geweld pas echt goed beginnen als de uitgaanders al op straat zijn. De jongeren geven dat ook zelf aan: de controle is buiten veel minder dan binnen. De paradox is dat er meer geweld op straat is naarmate de horeca-ondernemer de agressie binnen beter weet uit te bannen. Op straat wordt de agressie aangewakkerd doordat de jongeren zich daar veel eerder bedreigd voelen.
Oorzaak en gevolg nader belicht
Uit literatuuronderzoek blijkt volgens het NIGZ dat het verband tussen alcohol en geweld ingewikkeld in elkaar zit. De farmacologische werking van alcohol is ‘ontremmend’ van aard en bevordert op zich de agressie niet. Ook uit het erkende feit dat de stijging van de criminaliteitscijfers parallel loopt met die van de alcoholconsumptie, mag wetenschappelijk gezien niet de conclusie worden getrokken dat het één het ander veroorzaakt. Sommigen menen dat een gemeenschappelijke wortel de verklaring levert, dus dat mensen die veel drinken van nature ook agressief gedrag vertonen. Andere onderzoekers zeggen dat alcoholgebruik op zich weliswaar niet agressief maakt, maar dat prikkelend of provocerend gedrag van anderen wel veel sneller agressie oproept bij mensen die veel op hebben; het zou dan om groepsprocessen gaan. Hoe het ook werkt, dat het verband er is wordt door geen van de direct betrokken groeperingen ontkend: jongeren én horeca-ondernemers noemen overmatig alcoholgebruik als belangrijkste oorzaak van agressie. Druggebruik kán daarbij ook een rol spelen, maar dat is dan van ondergeschikte aard. Mensen die uitsluitend drugs gebruiken veroorzaken nauwelijks geweldsproblemen, dit in tegenstelling tot mensen die uitsluitend alcohol op hebben of alcohol met drugs: Degenen die agressie vertonen doen dit vrijwel nooit onder invloed van uitsluitend drugs, maar wel onder invloed van alcohol (86%) of alcohol in combinatie met drugs (14%). Wie de openbare orde problematiek bij de wortel wil aanpakken moet dus niet alleen bij de drugsdealer zijn maar vooral ook bij de alcoholschenker, waarmee overigens niet gezegd wil zijn dat horeca-ondernemers vergelijkbaar zouden zijn met drugdealers.
Alcohol en groepsgedrag vormen samen een explosief mengsel. Grote groepen jongeren gedragen zich vaker agressief en onder invloed van groepsdruk worden meer middelen gebruikt waardoor remmingen wegvallen. Bovendien voelen jongeren zich binnen een groep sterk en veilig. Hoe groter de groep, hoe meer er wordt ingenomen; bij groepen tot 5 personen en bij groepen van jongens én meiden wordt er minder gedronken. Dit neemt niet weg dat ‘zinloos geweld delicten’ met dodelijke afloop blijkbaar niet door grote groepen worden gepleegd maar door kleine groepjes.
Dat het verband tussen alcohol en agressie ingewikkeld in elkaar steekt wordt bevstigd door UVA/Jellinek. Zij stellen vast dat het gebruik van alcohol of andere genotsmiddelen het gebruik van geweld slechts matig voorspelt. Maar tegelijkertijd komen ze tot de conclusie dat leerlingen zich vaker schuldig maken aan geweld naarmate zij vaker drinken. Gebruik van geweld hangt samen met de leefstijl. Hoe vaker leerlingen uitgaan, hoe vaker zij zich schuldig maken aan geweld .
Aangeschoten wild geeft cijfers over de landelijke alcoholconsumptie. Deze gegevens stemmen in grote lijnen overeen met de hierboven geciteerde Amsterdamse cijfers van Antenne maar voorzover er verschillen zijn, zijn de landelijke cijfers soms iets hoger. Opvallend is ook dat op het platteland meer excessieve drinkers voorkomen dan in de stad (44% tegen 36%) en dat agressie in landelijke gebieden vaker voorkomt dan in stedelijke gebieden (86% tegen 80%).
Gevoelens van onveiligheid
Bijna driekwart van de geënquêteerde jongeren voelt zich op straat onveilig en ongeveer de helft zegt dat de agressie de laatste tijd is toegenomen. Daders en slachtoffers zijn dikwijls dezelfden. Ook horecaondernemers signaleren het geweldsprobleem, twee van de drie heeft met agressie te maken gehad en vooral exploitanten van discotheken zeggen dat de agressie is toegenomen. Het gaat daarbij om verbale én fysieke agressie tegen personen. Als reactie hebben de horeca-ondernemers adequate maatregelen genomen zoals betere toegangscontrôle, maar daardoor heeft de agressie zich zoals opgemerkt ook meer naar de straat verplaatst en wel vooral na sluitingstijd. In dit verband wordt aanbevolen de sluitingstijden te spreiden en meer Politie in te zetten; 82% van de jongeren zegt zich daar veiliger bij te voelen. De horeca-ondernemers hebben vrijwel allemaal (90%) een cursus SHV gevolgd, over sociale hygiëne. Hoopgevend, zou men denken maar tegelijkertijd geeft 75% van de jongeren aan dat zij in aangeschoten of dronken toestand alcohol kunnen bestellen en dat wordt bevestigd door 77% van de horeca-ondernemers. De cursus SHV wordt dus niet in praktijk gebracht, er wordt op grote schaal > doorgeschonken = . Er wordt ook niet afdoende op leeftijd gecontroleerd. Jongeren onder de 16 zeggen dat ze ongehinderd alcohol kunnen bestellen en hetzelfde geldt voor jongeren onder de 18 voor sterke drank, hoewel horeca-ondernemers dat ontkennen.
Gemeente
Al met al, zo zeggen de schrijvers van Aangeschoten wild , kan worden geconcludeerd dat agressie wordt veroorzaakt door een groot aantal factoren, waarvan alcohol de belangrijkste lijkt te zijn. Maar ligt hier wel een taak voor de gemeente? De geciteerde studie is hierover heel duidelijk: Veel onderzoekers merken op dat er bij de bestrijding van uitgaans- en recreatiecriminaliteit een overkoepelend preventiekader moet zijn met speerpunten, in plaats van een breed scala aan willekeurige preventieprojecten op het gebied van alcohol of agressie. Bovendien is een breed draagvlak van belang. Hoe breder het draagvlak en hoe omvattender het beleid, hoe effectiever de maatregelen. Daarom moeten preventiemaatregelen geënt zijn op een meersporenbeleid, waarbij alle relevante groepen moeten worden betrokken, de daders, de slachtoffers, de horeca-ondernemers, de buurtbewoners, de ouders, de politie en de gemeente. Sinds de jaren 90 is dan ook het geïntegreerde horecabeleid in opkomst. Op dit moment heeft 30% van de gemeenten een geïntegreerd horeca-beleid. Amsterdam hoort daar vooralsnog niet bij.
Er schort iets aan de registratie door de Politie, zo wordt het alcoholpromillage bij geweldsdelicten niet bijgehouden. Als dit een kwestie van mankracht is, zouden andere instellingen hierin een rol kunnen spelen, mits de benodigde financiering wordt gevonden. Zonder goede registratie is goed (gemeente-)beleid niet mogelijk.
Voor de preventieve aanpak van geweldsdelicten geeft Alcohol & Geweld van september 1999 een concreet plan van aanpak. Daarin worden niet alleen de oorzaken behandeld maar ook de gevolgen, de uitwassen. Het plan omvat vele concrete actiepunten, zoals een voorlichtingscampagne die specifiek gericht is op intredende studenten, een jaarlijkse prijs voor de horeca-ondernemer die een convenant voor goed gastheerschap het meest consequent heeft benut . Verder voorstellen ter verbetering van de registratie en periodieke publicatie van de beschikbare gegevens. Ook wordt voorgesteld om hen die onder invloed waren toen ze een geweldsdelict pleegden, bij wijze van alternatieve straf een cursus te laten volgen.
10 Alcohol en verkeer
Volgens de Alcoholnota van WVSvallen er in ons land in het verkeer elk jaar 225 doden en 3.400 ernstig gewonden als gevolg van dronken rijden. Het CBR komt tot een dodental van 300. Het aantal automobilisten dat werd betrapt met een alcoholpromillage van 2.1% of meer, ofwel 15 glazen, groeide volgens hen in 3 jaar met 20%. Rijden onder invloed is een ernstig te nemen probleem. Toch blijven de alcoholcontroles door de politie in de regio Amsterdam/Amstelland achter.
Onderstaande gegevens over dit onderwerp zijn verstrekt door de SWOV . Deze Stichting signaleert dat de politie-registratie van alcohol & verkeer gedurende lange tijd veel te wensen overliet, pas de laatste paar jaar is er verbetering te zien. Ook sommige andere indicatoren zijn niet voor 100% betrouwbaar vanwege verschillen in de wijze van meten en dergelijke. Toch komt het SWOV met een groot aantal betrouwbare gegevens.
Het rijden onder invloed is vanaf de jaren 80 gedaald, maar het komt nu weer meer voor dan in 1991. In 1997 bedroeg de maatschappelijke schade als gevolg van verkeersongevallen in ons land ongeveer 2 miljard gulden. Alcoholgebruik vergroot de kans op letsel bij auto-ongelukken. Bestuurders met een alcoholpromillage boven de 1.5 lopen ongeveer tweehonderd keer zoveel kans om bij een verkeersongeval om het leven te komen dan nuchtere bestuurders. Bij mannen komt dat promillage overeen met meer dan 6 á 7 glazen en bij vrouwen met meer dan 4 á 5 glazen. Hoe meer men drinkt, des te sneller wordt de alcohol in het bloed opgenomen en des te groter wordt de kans om bij een verkeersongeval betrokken te raken. Bij 0.8 promille heeft men 2x zoveel kans op een ongeluk, bij 1.0 promille 4x , bij 1.3 promille 6x en bij 1.8 promille 17x. Het loopt dus zeer snel op. De blaastest functioneert pas betrouwbaar vanaf 0.7 promille. Toch heeft men ook na de daarmee corresponderende 3 glazen pils al anderhalf keer zoveel kans op ongelukken dan wanneer men nuchter is.
In het Noorden en Oosten rijdt men significant minder onder invloed dan elders in Nederland, het scheelt bijna de helft. Op het platteland wordt overal minder onder invloed gereden dan in de stad, en in grotere steden meer dan in kleinere. Hoewel geen specifieke cijfers voor Amsterdam worden gegeven volgt hier wel uit dat Amsterdam naar alle waarschijnlijkheid ook hier aan de top staat. Van alle verkeersovertredingen wordt op het platteland alcohol geconstateerd in ongeveer 2.5% van de gevallen en in de grote steden bij meer dan 5%. Verkeersovertredingen met alcoholgebruik komen in het weekend meer voor dan door de week en in weekend-avonden meer naarmate het later wordt: van 22.00 tot 24.00 uur 2,6%, van 00.00 tot 02.00 uur 4.2% en van 02.00 tot 04.00 uur 8.6%. Er wordt dus een absolute top bereikt qua verkeersonveiligheid op het moment dat de nachtzaken sluiten. Uit een Jellinekrapport blijkt dat van degenen die na afloop van het feest zelf naar huis rijden, 59% een slok op heeft, gemiddeld meer dan 5 glazen. Van alle bezoekers rijdt 17% zelf met de auto huiswaarts Als de schatting van de Politie klopt dat ongeveer 10.000 mensen op drukke avonden Het Rembrandtplein ’s nachts verlaten, komt dit per avond ongeveer op 1.000 mensen met gemiddeld minstens 5 glazen op achter het stuur. Ook hier gaat het om de trend, niet om een precieze rekensom. Ook al zijn het er 100 of 500 per avond, dan nog is het een ernstig te nemen indicatie.
Van alle automobilisten die mee moeten naar het politiebureau om daar een ademanalyse te ondergaan, gaf 52% op zojuist uit een horecagelegenheid te zijn gekomen; van de 18-24 jarigen uit zelfs 69%. Een stevige indicatie voor het verband tussen horecabezoek en verkeersonveiligheid, waarbij men zich kan afvragen of er wel een goede balans is bij de Politie tussen voorkómen (bijv. controle op doorschenken enz) en ‘genezen’.
Omdat de registratie te wensen overlaat is het niet eenvoudig voor een onderzoeker om het aantal doden en gewonden als gevolg van rijden onder invloed nauwkeurig te berekenen. Het SWOV gebruikt dan ook het woord ‘minimaal’, het werkelijke aantal kan hoger zijn: Het werkelijke aantal doden ten gevolge van alcoholongevallen wordt voor 1997 geschat op minimaal 235 en het werkelijke aantal ziekenhuisopnamen op circa 2.000 (Mathijsen. 1998). Recent onderzoek zoals in het begin van deze paragraaf aangehaald komt inderdaad tot nog hogere aantallen.
11 Rijksbeleid
Het AVP
Het Rijk voert sinds lang een alcohol-ontmoedigingsbeleid. In dat kader wordt het publiek vanaf 1986 benaderd via het AVP, wat eerst Alcohol Voorlichtings Plan betekende en nu Alcohol Voorlichting en Preventie . Het NIGZ is met de uitvoering belast. In Amsterdam neemt Jellinek Preventie feitelijk de honneurs waar. Men voert actie met behulp van campagnes, het verspreiden van posters en flyers of door middel van videofilms. Het gaat om zaken als bewustwording en matiging.
De Alcoholnota van WVS
Minister Borst heeft de Tweede Kamer in 1999 tijdens de begrotingsbehandeling een hernieuwde inzet toegezegd voor een algeheel alcoholmatigingsbeleid. Daarvoor was al gepleit in de Nota Alcohol en Samenleving van 1986. Vorig najaar kwam de concept Alcoholnota uit en uit de ondertitel bleek dat alcoholmatiging toen inderdaad nog het doel was. In de definitieve versie van december 2000 bleek dat veranderd te zijn, de nota heeft nu als ondertitel Nota over de intensivering van het beleid tegen alcoholmisbruik . Blijkbaar heeft de dranken- en/of horeca-lobby succes gehad. Naar onze mening kan men dit misbruik alléén tegengaan door matiging. Daarvoor blijven wij dus pleiten.
De poging van de Minister om alcoholgebruik in kantines van bedrijven of sportclubs te verbieden stuitten af op bezwaren van (een meerderheid van) de Tweede Kamer. Zij slaagde er wél in afspraken te maken met de drankenindustrie, ter beperking van reclame voor alcohol, een onderwerp met een lange geschiedenis. In 1987 wilde het Kabinet een wettelijk verbod op alcoholreclame, maar de Tweede Kamer stak daar een stokje voor. De bedrijfstak moest eerst een kans krijgen dit zelf te regelen, wat resulteerde in de zogenaamde STIZA-code maar volgens Minister Borst kwam daar ‘de sleet in’. Om een verbod te voorkomen heeft de branche nu besloten de regels zelf wat aan te scherpen. Zo zou op MTV, TMF en radio 538 helemaal geen alcoholreclame meer worden gemaakt omdat dat muziekzenders voor jongeren zijn, maar radio 538 houdt zich inmiddels al niet meer aan deze afspraak. Voor andere zenders zal de reclame worden aangepast, o.a. door in films voor alcoholreclame geen mensen te laten optreden die jonger zijn dan 25 jaar, e.e.a. op straffe van forse boetes. Als de industrie niet akkoord was gegaan, zou de Minister met wetgeving zijn gekomen. De Drankenindustrie geeft volgens de Minister per jaar 300 miljoen uit aan reclame en sponsoring, maar volgens andere bronnen gaat het om 600 miljoen, dat is drie keer zoveel dan 10 jaar geleden.
Ook met Horeca Nederland bereikte de Minister een akkoord. Speciale aandacht vergde het ‘happy hour’. Dit zijn uren waarop een horecabedrijf goedkoper verstrekt, bijv. ’twee halen één betalen’ en waarbij het voorkomt dat alcoholdranken goedkoper zijn dan alcoholvrije dranken. Een speciale variant zijn de ‘piekuren’, waarbij elke consumptie één piek kost. Uit enquêtes is gebleken dat dergelijke maatregelen de alcoholconsumptie bevorderen en het jeugdige uitgaanspubliek geeft dat zelf ook aan; ‘piekuren’ en ‘happy hours’ hebben volgens hen de grootste invloed op hun drinkgedrag . Koninklijke Horeca Nederland verzet zich tegen een verbod maar bereikte overeenstemming over de volgende uitgangspunten voor zelfregulering: happy hours niet richten op jongeren beneden de 18, geen happy hour vlak tegen sluitingstijd, ook frisdranken en hapjes in happy hours betrekken en minimaal 50% van de normale prijs handhaven. Minister Borst heeft zich hierover positief uitgelaten en de 17.000 leden van Koninklijke Horeca Nederland zouden deze regels vanaf 1-7-2000 in praktijk brengen. Na een jaar zal de Minister de uitvoering van de zelfreguleringsafspraken evalueren, waarna bezien zal worden of er dwingende besluiten genomen moeten worden omtrent reclame en marketing.
Volgens de Alcoholnota lag het accent in het Rijksbeleid tot heden vooral op voorlichting, omdat realisering van andere beleidsdoelen meestal veel lastiger bleek. De zaken zouden nu breder worden aangepakt. Er is ook een concrete doelstelling geformuleerd, het aantal probleemdrinkers boven de 16 moet in drie jaar met 1% worden teruggebracht van 9% naar 8%. Probleemdrinkers zijn mensen die niet alleen teveel drinken maar daardoor ook in de problemen zijn geraakt. Het gaat om 1.1 miljoen probleemdrinkers en dat zouden er in 2004 dus 100.000 minder moeten zijn. Voor een compleet overzicht van beleidsvoornemens zie bijlage 2. Enkele belangrijke voornemens:
- intensivering van de alcoholpreventie in het basis-onderwijs
- betere handhaving van de wetgeving en scherpere sancties
- eventueel een hoger alcoholaccijns met tegelijkertijd verlaging van frisdrankprijzen
- voor beginnende automobilisten verlaging van het toegestane alcoholpromillage van 0,5 naar 0,2
- dit wordt overwogen voor alle automobilisten.
-
Dat zijn overwegend voorzichtige stapjes, van een doortastende aanpak is naar onze mening geen sprake en veel geld mag het allemaal niet kosten. Aan de activiteiten van gemeenten wordt weinig aandacht besteed en de onderlinge afstemming tussen Rijksbeleid en gemeentetaken wordt helaas niet in kaart gebracht. Wel wordt een wetswijziging aangekondig waardoor gemeenten verplicht zullen worden elke 4 jaar met een gezondheidsnota te komen, te beginnen 1-1-2003. De gemeenten worden nog eens herinnerd aan de mogelijkheid APV-bepalingen te maken op grond van de Drank- en Horecawet. In Amsterdam is dat al eerder gebeurd.
De nota meldt dat het algemene landelijk meldpunt van de Keuringsdienst van Waren, waar eenieder onder meer terecht kan met klachten over de naleving van de Drank- en Horecawet, inmiddels operationeel is, tel. 0800-0488. Is dat nu het meldpunt dat in Amsterdam in de plaats kwam van de specifieke Amsterdamse horecalijn waar de Gemeenteraad om vroeg? Wij zien niet in hoe déze landelijke lijn aan het Amsterdamse doel kan beantwoorden.
In de nota wordt meegedeeld dat het Kabinet probeert de wet- en regelgeving verder te stroomlijnen, er is al een werkgroep aan de slag in het kader van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgeving . Naar verwachting zullen er aanbevelingen komen in het vlak van geïntegreerde vergunningverlening en verbetering van de lokale publieke dienstverlening . In de concept-nota was er nog sprake van een nieuwe Kaderwet , waarbij de Minister aantekende dat er volgens haar meer aandacht besteed moe[s]t worden aan het afstemmen van openingstijden van uitgaansgelegenheden, detailhandel en droge horeca. Ik ben dan ook voornemens om de bestaande sluitingstijdenregimes te laten inventariseren. Gekeken moet worden of en zoja welke bijdrage de diverse regimes in de praktijk hebben geleverd aan de lokale veiligheid, aan alcoholmatiging en aan de plaatselijke economie en het toerisme. De PvdA-fractie merkt hierbij op dat benadering vanuit de markt en vanuit alcoholmatiging diametraal tegenover elkaar staan. Onze conclusie moet helaas luiden dat het Kabinet met deze nota de keuze uit de weg gaat, waardoor vele mooie woorden over matiging in de lucht komen te hangen. Zelfs de verlaging van het aan volwassenen toegestane alcoholpromillage in het verkeer wordt nog slechts overwogen en hetzelfde geldt voor de accijnsverhoging, ondanks dat deskundigen het erover eens zijn dat een hogere accijns een lagere alcoholconsumptie betekent. Op sommige punten is de nota wat te optimistisch. Zo wordt het terugdringen van het aantal alcoholgerelateerde verkeersongelukken met dodelijke afloop onderstreept terwijl de SWOV juist wijst op de recente toename van het rijden onder invloed. Ook wordt de gezondheidsbevorderende werking van matig alcoholgebruik in de nota vrijwel kritiekloos vermeld terwijl bijvoorbeeld Feiten over alcohol daartegen waarschuwt vanwege de negatieve bijwerkingen. Overigens bestaat de indruk dat het Kabinet wel verder zou willen gaan dan een Kamermeerderheid toestaat.
De Keuringsdienst van Waren zal meer aandacht besteden aan het toezicht op de gemeentebesturen (?) en men wil deze dienst inschakelen voor extra controle op de naleving van de Drank- en Horecawet. Daarvoor is de capaciteit van die Dienst uitgebreid. Ons is niet duidelijk welke consequenties dat heeft voor de gemeentelijke inzet.
Wet op de Collectieve Preventie Volksgezondheid
In deze uit 1990 daterende wet worden enkele gemeentelijke taken vastgelegd op het gebied van preventie en de plicht om een GG&GD in te stellen, zie bijlage 3. De wet is in algemene termen gesteld, het woord alcohol komt er bijvoorbeeld niet in voor. Volgens deze wet zijn gemeenteraden verplicht een samenwerkingsstructuur te creëren voor o.a. preventie. In Amsterdam is dat nog niet gerealiseerd hoewel er wel contacten zijn tussen Jellinek en GG&GD. Een deugdelijke afbakening tussen Rijk en Gemeente zal men in deze wet tevergeefs zoeken. Het is te betreuren dat ook de Alcoholnota van WVS op dit punt verstek laat gaan.
Handhavingsplan consumentenleeftijdsgrenzen alcohol, tabak en kansspelautomaten
De Alcoholnota van WVS biedt op pag. 34 een samenvatting van dit in 1998 aan de Tweede Kamer aangeboden plan. Een deel van de voornemens is al geconcretiseerd door de wijziging van de Drank- en Horecawet, zie hierna. Wij kunnen ons moeilijk aan de indruk onttrekken dat het handhavingsplan weinig zoden aan de dijk heeft gezet, althans in Amsterdam is dit nog onontgonnen terrein. Uit de nota blijkt verder nog dat de Minister nog studeert op een AMvB tegen verkrijgbaarheid van alcohol op scholen. De Kamerfracties van PvdA, D’66, GL en SP hebben hiervoor gepleit, sommige willen dat ook voor ziekenhuizen en zwembaden.
Wijziging Drank- en Horecawet
Deze wetswijziging is per 1-11-2000 van kracht en scherpt de bestaande regels op veel punten aan. Zo wil men voorkomen dat al te jonge mensen aan bier of sterke drank kunnen komen, door cafébazen te verplichten om voortaan serieus werk te maken van de leeftijdscontrole. Zij moeten zonodig zelfs naar legitimatiepapieren vragen. Gemeentebesturen kunnen aan vergunningen voorschriften en beperkingen verbinden. Langs de snelweg wordt de verkoop van alcohol aan banden gelegd. Bestuurders van sport- en andere kantines moeten een bestuursreglement opstellen met taptijden en kwalificatienormen voor vrijwilligers achter de tap. Die vrijwilligers hoeven blijkbaar niet op hun gedrag worden gescreend, zoals dat bij commerciële exploitanten wél het geval is; die moeten ook overigens aan strengere eisen voldoen. Overtredingen van de Drank- en Horecawet zijn voortaan strafbaar via de Wet op de Economische Delicten.
Een lijst met wetswijzigingen is opgenomen in bijlage 1. Wij menen dat met deze wetswijziging een stap vooruit is gezet naar matiging. Handhaving is van groot belang voor het uiteindelijke effect van de gewijzigde Drank- en Horecawet. Het gemeentebestuur moet deze wet in medebewind uitvoeren. Om dit echt waar te kunnen maken zal Amsterdam de ambtelijke capaciteit moeten uitbreiden en/of zullen extra toezichthouders moeten worden aangesteld. De Minister zet fl 500.000 opzij voor lokale handhavingsexperimenten. Iets voor Amsterdam?.
12 Redenen om (meer) te drinken; preventie voorwaarden
Uitgangspunt
Hoe komt het dat Nederland na 1950/1960 zoveel meer is gaan drinken? En in welke richting moet men zoeken naar de huidige motivatie om te drinken? De antwoorden op deze vragen zijn van belang in verband met de preventie. Alleen als de oorzaken bekend zijn kan men proberen er iets aan te doen.
Oorzaken voor de stijging van het gebruik in Nederland
Het NIGZ geeft in Feiten over alcohol een groot aantal oorzaken weer voor de stijging na 1950/1960:
– toenemende welvaart, dus meer geld voor luxe bestedingen en meer vrije tijd
– lagere prijs, tussen 1960 en 1984 werd alcohol relatief 36% goedkoper
– grotere verkrijgbaarheid: vroeger alleen in de horeca, nu ook in ongeveer 7.500 sportkantines en in vele jongerencentra, club- en buurthuizen, schouwburgen en bioscopen; verkoop bij de supermarkt, slager, melkboer, groenteboer, in benzinestations en in winkeltjes in ziekenhuizen; recent ook meer in zaken als grote warenhuizen en boekhandels
– meer uitgaan, speelt vooral bij jongeren
– meer marketing
– gegroeide appreciatie door vrouwen en jongeren
– onvoldoende matigingsbepalingen van de Overheid: vroeger bepaalden gemeenten per wijk het aantal slijterijen en cafés, sedert de wijziging van de Drank- en Horecawet in 1967 is dat veel moeilijker geworden doordat gemeenten in beginsel verplicht zijn de vergunning te verlenen als aan bepaalde eisen is voldaan
– toename internationale handel en toerisme
– meer stress
– afname van zelfdiscipline en sociale controle.
Bij het streven naar alcoholmatiging moet met deze oorzaken van de stijging zoveel mogelijk rekening worden gehouden. Voor groeifactoren als welvaart en vrije tijd is dat totaal onmogelijk, maar er zijn er genoeg die wél aangepakt kunnen worden, landelijk of op gemeenteniveau. Naast preventie denke men aan verkrijgbaarheid, prijs, matigingsbepalingen en het terugdringen van reclame.
> Verwachtingen = , redenen om te drinken
Preventiedeskundigen gaan ervan uit dat de werking van een genotsmiddel altijd een samenspel is van het middel zelf, de gebruiker en de omgeving waarbinnen wordt gebruikt. Ofwel in vaktaal: de > drug = , de > set = en de > setting = . Hieruit volgt dat generieke preventiemaatregelen alleen niet voldoende zijn. Ook specifieke maatregelen zijn nodig, gericht op groepen mensen die min of meer in dezelfde omstandigheden verkeren. Wat betreft alcohol is de werking ervan ook afhankelijk van wat de gebruiker van alcohol verwacht. Volgens buitenlands onderzoek zijn de verwachtingen betere voorspellers van alcoholgebruik dan de houding (attitude) ten opzichte van alcohol. Met andere woorden alcoholgebruik kan theoretisch goed begrepen worden als gepland gedrag. Van welke verwachtingen gaan alcoholgebruikers uit? Dit is voor jeugdige personen onderzocht aan de hand van vragen over positieve verwachtingen bij een lage én een hoge dosis alcohol en negatieve verwachtingen bij (alleen) een hoge dosis. Bij een lage dosis scoort de sexuele opwinding het hoogst. Ongeveer een derde van de ondervraagde jeugdige personen verwacht dat er na een paar glaasjes gemakkelijker zal worden gezoend, maar die verwachting leeft het sterkst bij Westerse leerlingen. Daarop volgt acceptatie in de groep als positieve verwachting. Daarentegen verwacht slechts één op de tien dat je door alcohol betere ideeën krijgt, twee op de drie menen dat dat juist niet het geval is. Bij een hoge dosis verwacht één op de drie dat mensen die veel op hebben, willen vechten. Die verwachting leeft verreweg het sterkst bij niet-Westerse leerlingen. Een positieve verwachting bij een hoge dosis is dat veel leerlingen menen dat het feest (waarbij wordt gedronken) daardoor veel leuker wordt. En ook hier zijn er weer belangrijke verschillen tussen Westerse en niet-Westerse leerlingen. De laatste groep denkt meer in extremen, bij hen is het bij wijze van spreken óf alles óf niets.
Algemene conclusies voor preventie
Deskundigen concludereren uit deze en dergelijke gegevens dat preventie zich vooral moet richten op het afzwakken van positieve verwachtingen en dat differentiatie naar etniciteit en schooltype gewenst is. Volgens Amerikaans onderzoek hebben programma = s waarbij ouders van leerlingen worden betrokken de grootste slaagkans, 75% van de doelgroep wordt bereik. Anderzijds kan voorlichting zonder meer bij leerlingen van de basisschool zelfs averechts uitpakken. Conclusie: elk preventieprogramma moet zijn afgestemd op een specifieke doelgroep en moet gebaseerd zijn op degelijk onderzoek. Dit is ook een randvoorwaarde voor gemeentelijke activiteiten, anders hebben extra kredieten weinig zin.
Naast gerichte preventie-inspanningen blijven algemene maatregelen noodzakelijk, zoals hiervóór uiteengezet. Het verband tussen de daar genoemde factoren als verkrijgbaarheid en de exorbitante groei van de alcoholconsumptie is immers onmiskenbaar, even onmiskenbaar als het verband tussen de inspanningen van de klassieke drankbestrijding van een eeuw geleden en de toen gerealiseerde spectaculaire resultaten.
Als derde categorie voegen wij hier het goede voorbeeld aan toe. Een bevlogen sermoen over de wenselijkheid van alcoholmatiging met het glas pils in de hand zal niemand overtuigen. Dat geldt evenzeer voor de bedrijfsdirecteur die de vrijdagmiddagse bedrijfsborrel veel eer aandoet als voor ouders die hun kinderen niet het goede voorbeeld geven; het geldt niet minder voor gemeentebesturen die hun recepties optuigen met sherry. Alles in de verwachting dat het feest er leuker door wordt.
13 Naar een gemeentelijk alcoholbeleid
Amsterdams alcoholbeleid tot heden
Bestaande gemeentelijke rapporten bieden weinig aanknopingspunten. In Uitgaan zonder brokken of Aanpak van agressie en geweld 2000 kreeg het alcoholgebruik geen of hooguit marginale aandacht. Hetzelfde geldt voor de Sociale agenda Amsterdam en voor Samenhang in jeugdbeleid . Dat moet in volgende versies van deze beleidsdocumenten dus anders.
De burgemeester heeft in december 1997 een expertmeeting georganiseerd naar aanleiding van het gevoel bij bewoners en bedrijven, dat het verblijfsklimaat in de binnenstad aan het verslechteren was, onder andere door de steeds grotere druk van overlastgevende groepen of individuele personen. Uit het rapport van de Politie naar aanleiding van die meeting: Er is een steeds verder groeiende toename van toeristen en dagjesmensen en er werden veel evenementen georganiseerd. De burgemeester concludeerde aan het einde van de expertmeeting: ‘Het gevoel kan gaan leven dat we lekker bezig zijn en dat we goed ons best doen, zonder dat we ons afvragen of we met elkaar op de goede weg zijn. Het beeld is dat we er niet goed in zijn om samenhang aan te brengen, of af te dwingen. Er blijven, aldus, kansen op coalities onbenut’. De Politie reageerde een half jaar later met een samenhangend stelsel van 12 voorstellen. Daarvan ging meer dan de helft over drugproblemen en slechts één over alcohol. Dit laatste betrof een voorstel voor een speciaal uitslaapcentrum voor dronken mensen, om onder medisch toezicht hun roes uit te kunnen slapen. Uiteraard kan van de Politie niet worden verwacht het alcoholprobleem zelf aan te pakken. Het plaatselijke initiatief moet van het gemeentebestuur komen.
Gewenst alcoholmatigingsbeleid in Amsterdam
Een gemeentelijk alcoholbeleid moet complementair zijn aan het landelijke beleid. Wat kan de gemeente doen? Allereerst moet het stadsbestuur uitspreken dat zij uit oogpunt van volksgezondheid een specifieke verantwoordelijkheid heeft voor het alcoholbeleid. Nagegaan moet worden of er voldoende financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor preventie. De onderwijssector verdient speciale aandacht en dat geldt voor het basisonderwijs even goed als voor het voortgezet onderwijs. Ook de ‘monitoring’ moet in orde zijn. In de Alcoholnota van WVS wordt geld beschikbaar gesteld voor vele preventiedoeleinden, daarvoor moet de gemeente zich aanmelden!
Voor de horeca-sector kunnen maatregelen worden genomen zoals voorgesteld in Aangeschoten Wild , zie hierna. Verder moeten bestaande regels strikter worden toegepast, om te beginnen met een effectieve controle op leeftijd, op het zogenaamde ‘doorschenken’ en op het toelaten van dronken mensen in het café; dit alles is strafbaar. Als mensen die al genoeg op hebben niet verder dronken zouden worden gevoerd zou er al heel veel zijn bereikt. Uit het voorgaande blijkt echter dat dat niet het geval is. Een plakkaat met ’10 geboden’ aan de muur heeft kennelijk onvoldoende effect. Dit onderwerp zou prioriteit moeten krijgen bij horeca en politie.
Voor drugs is voorlichtingsmateriaal samengesteld door de preventie-instanties in samenwerking met de Horeca, dat zou ook voor alcohol moeten gebeuren. Als de Horeca er achter staat is een goede verspreiding gegarandeerd. Vervolgens constateren wij dat er voor verdere verruimingen (openingstijden, aantal vestigingen) in de sector zeker geen plaats is. Bij bestemmingsplanherzieningen moeten nog niet gerealiseerde horeca-bestemmingen een andere bestemming krijgen. Bestaande regels die qua tijd of plaats neerkomen op een vorm van volume-beleid moeten strikter gehandhaafd worden, dus géén uitzonderingen en géén ontheffingen. Voorzover dat niet in één keer kan moet het langzaam worden afgebouwd.
De APV kent naast vele horeca-artikelen ook enkele bepalingen die het alcoholgebruik in het algemeen raken. Art. 2.8 verbiedt het nuttigen van sterke drank op door B&W aangewezen wegen of weggedeelten terwijl het op die plekken ook verboden is om flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. Dit artikel is bedoeld voor extreme overlast-situaties. Het ware te overwegen om het artikel zonodig ook in te zetten in gebieden rondom scholen of op andere plaatsen waar veel jeugd komt, eenvoudig om (voorzover nodig) het gebruik van alcohol te ontmoedigen.
Art. 3.1-e schept de mogelijkheid voor alcoholvrije zaken. Toen in 1999 de proef met latere sluitingstijden in de 2 grote uitgaansgebieden werd gestart, is daaraan het verbod toegevoegd om in dergelijke zaken bierblikjes en dergelijke in voorraad te hebben waarmee op papier weer een lek was gedicht. Overtreding vindt helaas veelvuldig plaats terwijl het hier gaat om zaken als broodjeswinkels waar veel jonge mensen komen.
Art. 3.12 van de APV verbiedt het verstrekken van sterke drank in broodjeszaken, in ruimten van jeugd-instellingen, in sportkantines en andere inrichtingen die met sport te maken hebben en in wachtruimten voor het openbaar vervoer. Het artikel verbiedt alleen verkoop voor gebruik ter plaatse en staat gratis verstrekken wél toe: het is verboden, tenzij om niet . Dat houdt in dat bijv. via een lidmaatschap wél alcohol verstrekt kan worden, zogenáámd gratis. Overigens heeft de gemeente sinds 1964 de mogelijkheid om ook de verkoop van bier te verbieden in sport- en jeugdaccomodaties en kan voor bepaalde typen inrichtingen een minimumleeftijd van maximaal 21 jaar worden voorgeschreven.
Het gebruik van alcohol in sportkantines is een probleem apart. Iedereen weet dat een gemiddelde bar behoorlijk wat geld opbrengt en dat ook aan bars in sportkantines flink wordt gedronken. Van degenen die op het Politiebureau een ademanalyse ondergaan blijkt 5% uit een sportkantine te komen. Volgens de gezamenlijke Amsterdamse onderzoekers is in onze stad over het alcoholgebruik in sportclubs echter niets bekend en stadhuisambtenaren zeggen nog nooit gehoord te hebben van handhaving op dit terrein. Terwijl aan jongelui beneden de 16 sowieso geen bier mag worden verkocht, ook niet op sportclubs of in sportkantines en terwijl sterke drank daar überhaupt verboden is. Het wordt dus tijd om ook in die sector de handhaving serieus ter hand te nemen. Het probleem is ook aan de orde geweest in de briefwisseling tussen het Ministerie van VWS en de landelijke sportbonden. Het NOC/NSF steunt het alcoholmatigingsbeleid van de Regering en wil bij haar ondersteuning van sportclubs verder gaan dan wat nodig is om te voldoen aan wettelijke maatregelen. De gemeente zou hierbij aan moeten sluiten.
14 Samenvatting
Motivatie
Volgens de definitie die door het Ministerie van Volksgezondheid wordt gehanteerd, zijn er in Nederland 1.1 miljoen probleemdrinkers en in Amsterdam naar schatting 50.000 of meer. Hoewel het bij druggebruik om veel kleinere aantallen gaat krijgt alcohol in Amsterdam (in tegenstelling tot drugs) nauwelijks politieke aandacht en dan eigenlijk nog alleen in het kader van de openbare orde. De PvdA-fractie wil een gericht gemeentelijk alcoholmatigingsbeleid waarbij de volksgezondheid en het welzijn van de individuele burger voorop staan.
Alcohol en geweld.
Op zich maakt alcoholgebruik niet agressief. Toch is het verband tussen alcohol en agressie onloochenbaar. Degenen die agressie vertonen doen dit vrijwel nooit onder invloed van uitsluitend drugs maar wel onder invloed van alcohol (86%) of alcohol in combinatie met drugs (14%). Wie geweld, openbare orde problemen en criminaliteit wil aanpakken moet beginnen bij de alcohol.
Wie drinkt?
Het totale alcoholgebruik in Nederland groeit de laatste jaren licht na een periode van stabilisatie. Over een langere periode gerekend was de toename zeer fors. De betrekkelijke stabilisatie hangt onder meer samen met het feit dat allochtonen een groter percentage van de bevolking gaan uitmaken terwijl deze groep aanmerkelijk minder drinkt. Van degenen die voor ambulante hulp bij een kliniek zijn ingeschreven vanwege alcoholproblemen is 90% autochtoon, voor drugs 75%; het betreft in beide gevallen overwegend mannen. Alcohol én drugs zijn te karakteriseren als ‘witte mannen probleem’.
Volksgezondheid
Tegelijk met de vertwee/drievoudiging van de alcoholconsumptie is het aantal ziektegevallen als gevolg van alcohol vertwee/drievoudigd. Jaarlijks sterven in Nederland enkele duizenden mensen aan alcoholgerelateerde ziekten of ongevallen. Alcoholisten vormen één van de omvangrijkste groepen psychiatrische patiënten. Wie alleen aandacht heeft voor alcohol verslaving gaat ten onrechte voorbij aan een in omvang veel groter achterliggend medisch en maatschappelijk probleem en levert bovendien geen bijdrage aan de oorzaken van de verslaving.
Scholieren in Amsterdam
Uit onderzoek onder diverse groepen zoals scholieren en uitgaanspubliek blijkt dat de > trends = aan voortdurende verandering onderhevig zijn en door de periodieke verslaggeving weet men precies hoe zich dat ontwikkelt. Er is zeer recent weliswaar een daling geconstateerd van het alcoholgebruik onder jonge scholieren, maar per keer gaan scholieren steeds meer drinken. Drinkende jongens drinken steeds meer naarmate ze ouder worden, bij drinkende meisjes gaat het minder hard. Het drinkpatroon van meisjes gaat desondanks hoe langer hoe meer lijken op dat van jongens. Zorgwekkend is dat het aantal glazen per keer het laatste decennium enorm is gegroeid en dat alcoholgebruik al op zeer jeugdige leeftijd begint. Wie het alcoholprobleem wil aanpakken zal in het onderwijs moeten starten en wel in de laatste jaren van de basisschool. Het toezicht op wettelijk bepaalde leeftijdsgrenzen is in Amsterdam een verwaarloosd terrein.
Uitgaanspubliek in Amsterdam
Men heeft vragenlijsten uitgezet onder de bezoekers van hoofdstedelijke discotheken. Ongeveer een derde deel van het jeugdige uitgaanspubliek valt onder de noemer riskante drinker dat wil zeggen dat zij een paar keer per week tot dagelijks minimaal vier glazen per keer drinken. Van de huidige drinkers drinkt een derde per gelegenheid minstens zes glazen per keer en een kleiner deel (15%) minstens tien. Van 16-jarige uitgaande jongens drinkt 32% per keer meer dan 8 glazen.
Onveiligheid
Het geweld ontstaat veelal op straat na het verlaten van het etablissement. Bijna driekwart van de geënquêteerde jongeren voelt zich op straat onveilig en de helft vindt dat dit toeneemt. Twee van de drie ondervraagde horeca-exploitanten hebben het laatste jaar met geweld te maken gehad en vooral discotheekexploitanten zeggen dat het geweld toeneemt. Horeca en Politie voeren regelmatig overleg en de horeca heeft diverse maatregelen genomen zoals verbeterde toegangscontrole. Jellinek Preventie meent dat er op dit punt nog veel te verbeteren valt en heeft voor de aanpak van > alcohol en geweld = een concreet actieplan opgesteld.
Doorschenken
Aanwezigheid van dronken mensen in een café is bij wet verboden evenals het ‘doorschenken’ aan mensen die onder invloed zijn. Tegen dit ‘doorschenken’ zijn maatregelen genomen in de sfeer van scholing en voorlichting. Toch zegt een grote meerderheid van uitgaanders én ondernemers dat ook alcohol wordt geschonken aan aangeschoten of dronken mensen. Vrijwillige maatregelen van de branche blijken vooralsnog onvoldoende, er moet strenger worden gehandhaafd.
Alcohol en verkeer.
Het rijden onder invloed is een tijdlang gedaald maar neemt de laatste jaren weer toe. Weinigen beseffen hoe gevaarlijk rijden onder invloed is. Bij 0.8 promille (2 á 3 glazen) is de kans op een ongeluk al verdubbeld. Verkeersongelukken met alcoholgebruik komen in de stad meer voor dan op het platteland, in het weekend meer dan door de week en ’s nachts meer dan ’s avonds of overdag. Over de situatie in de binnenstad op vrijdag- en zaterdagnacht hoeft desondanks niemand zich illusies te maken. Onder invloed fietsen is bij de autoriteiten een blinde vlek.
Rijksbeleid
Van Rijkswege wordt de laatste tijd meer aandacht besteed aan het alcoholmatigingsbeleid. De Minister van Volksgezondheid heeft haar Alcoholnota uitgebracht en zij heeft met de Horeca nieuwe afspraken gemaakt voor zelfregulering, zoals het terugdringen van het ‘happy hour’ en het inperken van alcoholreclame. Ook worden subsidiepotjes aangekondigd. Helaas ontbreekt een deugdelijke taakafbakening tussen Rijk en Gemeente voor preventie en controle. Per l november is een wijziging van de Drank- en Horecawet van kracht geworden, waardoor effectieve controle op leeftijd kan worden afgedwongen en die gemeentebesturen meer mogelijkheden biedt om in de vergunningensfeer op te treden bij overtredingen.
Preventie
Er lopen enkele preventieprojecten maar gezien het zeer hoge niveau van de alcoholconsumptie (met name bij joneren), de zeer schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en de maatschappelijke schade, moet worden geconstateerd dat deze maatregelen onvoldoende zijn. Preventie moet steunen op onderzoek. Behalve algemene publieksvoorlichting is benadering per doelgroep een dringende eis. Het door de gemeente aan alcoholpreventie bestede bedrag valt in het niet bij wat door de bedrijfstak aan reclame en sponsoring wordt uitgegeven..
Gemeentebeleid
Een gemeentelijk alcoholbeleid moet het Rijksbeleid aanvullen. Concrete maatregelen zijn nodig in de sectoren politiebeleid (betere handhaving van o.a. leeftijdsgrenzen), onderwijs en sport. Er moet extra worden geinvesteerd in de sfeer van preventie en voorlichting, zie de lijst met aanbevelingen. De voorstellen zijn deels specifiek op de jeugd gericht en deels op alle leeftijdsgroepen, bijv. doorschenken. Een geintegreerd horecabeleid wordt noodzakelijk geacht. De verkrijgbaarheid verdient speciale aandacht, bijv. aantallen verkooppunten, openingstijden en locaties t.b.v. scholen. Bij schoolpreventie moeten ook leerkrachten en ouders worden gemotiveerd. De politieke verantwoordelijkheid behoort te worden verbreed tot alle betrokken leden van het college. In de gemeentebegroting moeten de nodige extra posten worden opgenomen om het voorgenomen beleid te kunnen realiseren.
15 Conclusies en aanbevelingen
Conclusies
De PvdA-fractie constateert dat overmatig alcoholgebruik in ons land en in Amsterdam zeer ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en bovendien leidt tot maatschappelijke schade op veel gebieden. Landelijk zijn er elk jaar 3.000 á 4.000 sterfgevallen in verband met alcohol (een veelvoud van het aantal drugsdoden) en ca 50.000 opnamen in ziekenhuizen en klinieken. Eigenlijk een jaarlijkse nationale ramp van ongekende omvang die door haar sluipende karakter als zodanig niet word herkend. Naast verkeersongevallen veroorzaakt alcohol grote economische schade door verzuim en wordt een onevenredig groot percentage van de politie-inzet (22%, soms 70%) noodgedwongen besteed aan de gevolgen van teveel drinken. Dat is dweilen met de alcoholkraan open. Tenslotte ondervinden burgers veel overlast door alcoholmisbruik. De gemeentelijke overheid heeft als taak om hen tegen (onnodige) overlast te beschermen. Maar bestrijding van overlast heeft alleen succes als de oorzaken worden aangepakt. De fractie is er stellig van overtuigd dat dáár moet worden begonnen.
Er moet een gemeentelijk alcoholmatigingsbeleid komen. Als eerste doel zien wij het tegengaan van alcohol gebruik door de jeugd bij uitgaan en sporten. Er word steeds meer gedronken op steeds jeugdiger leeftijd en die curve moet worden omgebogen. Daarvoor moeten allereerst de bestaande bepalingen veel beter worden nageleefd, zonodig moeten ze worden uitgebreid. Voor volwassenen geldt dat het alcohol misbruik zoveel mogelijk moet worden tegengegaan, niet om burgers te betuttelen maar om de schade te beperken. Ook hier is de eerste stap een betere handhaving van bestaande wetten en verordeningen.
Bij dit alles moet worden aangesloten bij het beleid van de landelijke overheid, dat sinds kort gericht is op aanscherping van de regels en op een betere handhaving.
Wij benadrukken dat er nog veel onderzoek en overleg met alle betrokkenen nodig is. Desondanks wagen wij in de aanbevelingen een poging om de richting aan te geven die de gemeente naar onze mening moet inslaan. Nadere discussie zal uitwijzen waar wij uiteindelijk terechtkomen.
Aanbevelingen
1 Onderzoek
De PvdA-fractie bepleit meer onderzoek naar de gevolgen van alcoholge- en misbruik:
A de relaties in kaart brengen tussen alcohol en gezondheid, welzijn, verslaving, criminaliteit,
geweld,verkeer, opvoeding en onderwijs; idem de consequenties voor de gemeente per aspect
B inventariseren voor welke groepen speciale preventie nodig is en wat de beste vormen van preventie
zijn
C onderzoeken of alcoholmatigingsbeleid kan of moet leiden tot een vorm van ‘volumebeleid’ (aantal
vergunningen, aantal uren, bestemmingsplannen enz)
D aansprakelijkheid voor schade als gevolg van ‘doorschenken’ onderzoeken
E onderzoek doen naar de effectiviteit van alcohol-registratie (ambulance, huiselijk geweld, verkeer,
politieoptreden), preventie-samenwerking (er is geen structuur conform wettelijk voorschrift, zie bijlage 3) en taakafbakening Rijk/gemeente voor controle en preventie; waar nodig verbeteringen doorvoeren.
2 Vernieuwing en handhaving regelgeving
A De PvdA-fractie bepleit snelle uitvoering van de nieuwe landelijke wetgeving ook in Amsterdam en meent daarnaast dat de (al) geldende plaatselijke en landelijke bepalingen onvoldoende worden gehandhaafd. De fractie nodigt het college daarom uit een plan van aanpak te presenteren voor de invoering van de nieuwe landelijke regels. Zij verzoekt het college bovendien te onderzoeken of de lokale regelgeving herziening behoeft om het gestelde doel (alcoholmatiging) te kunnen realiseren. E.e.a. met een accent op jeugd en sport.
B De PvdA-fractie is van mening dat regelgeving gehandhaafd dient te worden en dit geldt ook voor de (eventeel aangepaste) regelgeving terzake van alcoholgebruik.
3 Publiek
De PvdA-fractie is van mening dat de overheid een actieve taak heeft om bij het publiek de kennis te vergroten van de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik voor de gezondheid, de economie en op maatschappelijk terrein, en van de mogelijkheden ter verbetering. Daarvoor is nodig:
A intensivering en differentiatie van voorlichtingscampagnes
B in de sportsector uitvoering van de landelijk door IOC/NSF gemaakte afspraken incl. handhaving van de wettelijke leeftijdsgrenzen
C het stimuleren van lokale consumenten-panels en disco-spreekuren, waarin periodiek gesproken wordt
over zaken die in één of meer bedrijven misgaan, evt. in combinatie met buurtbewoners
D een plan voor de aanpak van alcohol op scholen en andere onderwijsinstellingen in de sfeer van
voorlichting aan onderwijzend personeel, leerlingen en besturen; ouders erbij betrekken
E een korte cursus voor wie zich misdraagt na drankmisbruik, als voorwaarde voor her-toelating in
horeca-gelegenheid, sportclub of school, ook als er geen contact met Politie/Justite was
4 Gemeente als werkgever
De PvdA heeft er kennis van genomen dat in Nederland meer dan 10% van het ziekteverzuim een gevolg is van alcohol. Om het verzuim terug te dringen zal concernbreed een beleid moeten worden ontwikkeld en uitgevoerd.
5 Horeca-overleg
Ter realisering van de gestelde doelen moet de gemeente in het overleg met deze branche de volgende onderwerpen inbrengen of intensiveren:
A realisering van de afspraken die met de branche zijn gemaakt, o.a. over de ‘happy hours’ en over
praktische toepassing van de zogenaamde 10 geboden
B strikte toepassing van de leeftijdsgrenzen en de daarop gerichte bepalingen uit de APV en de Drank- en Horecawet
C toepassing in Amsterdam van de bestaande afspraken over reclame
D de vraag hoe initiatieven als ‘consumentenpanels’ (zie boven) het beste gerealiseerd kunnen worden.
E onderzoeken hoe kan worden bevorderd dat uitgaan in bijvoorbeeld de concentratiegebieden minder door een bepaalde leeftijdsgroep wordt gedomineerd.
6 B&W en gemeenteraad
De PvdA-fractie vraagt B&W uit te spreken alcoholmatiging als belangrijke gemeentedoelstelling te zien en daarom de volgende maatregelen te nemen:
A de verantwoordelijkheid leggen bij de portefeuillehouders openbare orde, zorg en onderwijs; een nadere regeling ontwerpen voor de coördinatie op bestuurlijk (B&W) en ambtelijk niveau
B financiële consequenties onderzoeken en met voorstellen komen.
C jaarlijkse evaluatie van het beleid, gekoppeld aan de begrotingsbehandeling
D de stadsdelen erbij betrekken.
Bijlage 1 bij nota A Alcohol in Amsterdam @
Wijzigingen Drank- en Horecawet ingaande per 1-11-2000
Onderstaande lijst is overgenomen uit de concept-Alcoholnota van VWS van oktober 2000.
In april 2000 werd de Drank- en Horecawet aangescherpt met enkele bepalingen gericht op de preventie van alcoholmisbruik. Deze wetswijziging treedt op 1 november 2000 in werking. De belangrijkste nieuwe bepalingen zijn:
– Verstrekker wordt verplicht aan de hand van een leeftijdsdocument vast te stellen of de aspirant-koper de vereiste leeftijd heeft. De leeftijdsgrenzen gelden voortaan ook voor indirecte verstrekking.
– Het is niet meer toegestaan personen toe te laten die kennelijk onder invloed zijn van psychotrope stoffen.
– Er komt een verplichte vermelding van de leeftijdsgrenzen bij alle verkooppunten en bij de deur van de slijterij.
– De regels inzake leeftijdsgrenzen, verstrekking aan personen onder invloed en bij risico op ordeverstoring worden ook van toepassing op legerplaatsen, treinen en bussen
– Het wettelijk onderscheid tussen alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken komt te liggen op 0.5 vol.% in plaats van op 1.5 vol.%
– In levensmidelenzaken moet er een voor het publiek duidelijke scheiding zijn tussen alcoholhoudende en alcoholvrije dranken
– De eisen aan kleinhandel in horecabedrijven worden zwaarder
– Er mag geen alcohol meer worden verkocht in niet-levensmiddelenzaken, tankshops en winkels in restaurants langs de auto(snel)weg.
– Er komt een verplicht bestuursreglement voor sport- en andere kantines. Het reglement waarborgt dat het bestuur van die vereniging of stichting haar verantwoordelijkheid neemt voor verantwoorde alcoholverstrekking binnen de kantine.
– In sport- en andere kantines mogen bardiensten gedraaid worden door vrijwilligers, zonder toezicht van een leidinggevende. Deze vrijwilligers moeten wel een voorlichtingscursus gevolgd hebben.
– [Overtredingen van] de bepalingen van de Drank- en Horecawet zijn voortaan strafbaar via de Wet op de Economische Delicten.
– Gemeenten kunnen een vergunning intrekken als de bepalingen van de Drank- en Horecawet niet worden nageleefd.
– Gemeenten kunnen de verkoop van alcohol in levensmiddelenwinkels tijdelijk verbieden (bijv. vóór en na risicovolle voetbalwedstrijden). Deze wetsbepaling is, in verband met het EK voetbal, al op 26 mei 2000 in werking gesteld @ .
– Gemeenten kunnen voorschriften en beperkingen verbinden aan vergunningen, bijv. over het interne toezicht dat de ondernemer dient uit te oefenen
– B&W kunnen vergunningen intrekken als de eigenaar bepaalde overtredingen begaat zoals het niet voldoende op leeftijdsgrenzen letten.
– B&W kan na intrekking i.v.m. openbare orde bepalen dat in het etablissement gedurende 5 jaar geen nieuwe vergunning wordt verleend.
De bestuursdienst van de gemeente Amsterdam heeft de belangrijkste wijzigingen gememoreerd in haar Najaars – horeca nieuwsbrief van oktober 2000. De VNG heeft aan de materie een aparte nieuwsbrief gewijd. Het NOC-NSF heeft een modelreglement opgesteld voor sportkantines, het NIGZ idem voor studentenverenigingen. De Alcoholnota VWS geeft op pag. 34 een groot aantal actiepunten weer om de leeftijdsgrenzen te handhaven. De Keuringsdienst van Waren wordt uitgebreid om de nodige contrôletaken te kunnen verrichten. Zij zullen met name levensmiddelenwinkels, snackbars, slijterijen, sport en kantines voor hun rekening nemen evenals het verbod om in bepaalde zaken langs de snelweg alcohol aan de man te brengen.
Bijlage 2 bij nota A Alcohol in Amsterdam @
Beleidsvoornemens Alcoholnota VWS
Onderstaande tekst is geciteerd uit pag. 5 van de Alcoholnota, Nota over de intensivering van het beleid tegen alcoholmisbruik (2001-2003) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze ongedateerde Nota stamt vermoedelijk van december 2000, de reacties van o.a. een hoorzitting van november 2000 zijn er in verwerkt. De Nota moet in deze vorm nog worden behandeld in de Tweede Kamer. Een datum daarvoor is nog niet vastgesteld.
De belangrijkste voornemens van het kabinet zijn:
- Er komt een financiële impuls voor interactieve voorlichting, zowel in aansluiting op de landelijke publiekscampagnes als op lokaal/regionaal niveau.
- De alcoholpreventie in het basisonderwijs zal worden geïntensiveerd, in het kader van een samenhangend middelengebruik.
- Er komen gezamenlijke voorlichtingsprojecten gericht op verstrekkers van alcohol, zowel in de commerciële als in de sportsector.
- Onderzocht wordt of het (praktisch) mogelijk is de cursus Sociale Hygiëne te splitsen in een op maat gesneden horecacursus en een slijterscursus.
- Er komt meer nadruk op de handhaving van de wetgeving door de Keuringsdienst van Waren. De bijdrage van gemeentelijke en private toezichthouders wordt nader uitgewerkt. Daarnaast wordt bezien of de politie een preventieve toezichthoudende taak gegeven kan worden.
- De sanctionering zal scherper, gevarieerder, doeltreffender, flexibeler, uitgebreider en zwaarder worden. Volgend jaar zullen bestuurlijke boetes wettelijk worden geïntroduceerd, evenals de mogelijkheid om horecabedrijven en slijterijen tijdelijk te sluiten.
- Een accijnsschuif zal worden toegepast tussen frisdrank en bier: een glas cola wordt goedkoper en een glas bier duurder. Hiermee wordt het (in de huidige situatie geringe) prijsverschil tussen beide dranken groter, wat een goed signaal is naar jongeren.
- Er komt een onderzoek naar patiëntenstromen binnen de verslavingszorg.
- Er komen experimenten met avondopenstelling in de verslavingszorg.
- Er komt een meerjarig project ter versterking van de medische verslavingszorg.
- Er wordt een pilot voor kinderen van alcoholafhankelijke ouders opgezet.
- Er zullen wijkgerichte projecten in samenwerking met het bedrijfsleven worden gestart.
- Het toegestane alcoholpromillage voor beginnende automobilisten en motorrijders wordt verlaagd naar 0.2 promille. Het kabinet onderzoekt de mogelijkheid van een generieke verlaging.
-
Bijlage 3 bij Nota A Alcohol in Amsterdam @
Gemeentetaken volgens de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
Volgens de VWS-nota (pag. 22) zijn diverse gemeenten actiever geworden op het terrein van lokale alcoholpreventie en –voorlichting sinds de invoering van de Wet collectieve preventie Volksgezondheid van 25 mei 1990. Hier volgen de bepalingen uit die wet die met deze materie in verband staan.
1 De gemeenteraad bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de collectieve preventie alsmede de onderlinge afstemming tussen deze collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg
2 Ter verwezenlijking van het bepaalde in het eerste lid draagt de gemeenteraad in ieder geval zorg voor
a het verwerven van op epidemiologische analyse gebaseerd inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking
b het bewaken van de gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen met gevolgen voor het leefmilieu;
c het bevorderen van de hygiëne en de psychohygiëne
d het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van gezondheidsvoorlichting en –opvoeding.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in het tweede lid onder d vermelde werkzaamheden worden uitgewerkt.
Artikel 3 gaat over infectieziekten en artikel 4 over de betaling.
Artikel 5
1 Ter uitvoering van bij of krachtens deze wet opgedragen taken dragen de gemeenteraden zorg voor de instelling en instandhouding van gemeentelijke gezondheidsdiensten.
2 Alvorens besluiten te nemen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de collectieve preventie vraagt de gemeenteraad onderscheidenlijk B&W advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
De overige artikelen zijn niet specifiek op alcoholpreventie van toepassing. Er is een AMvB bij artikel 2d:
De in artikel 2d genoemde taak van de gemeenteraad omvat in ieder geval de volgende werkzaamheden:
a het zorgdragen voor de totstandkoming van een structuur waarbinnen de samenwerking tussen instellingen die taken vervullen op het gebied van gezondheidszorg en voorlichting en –opvoeding vorm krijgt
b het zorgdragen voor de totstandbrenging van een oproepsysteem van de door Onze Minister aangewezen bevolkingsonderzoeken
.
De overige AMvB’s bij deze wet hebben geen betrekking op alcoholpreventie.
Bijlage 4 bij Nota “Alcohol in Amsterdam”
Definities van gradaties in alcoholgebruik in Nederland; enkele percentages
Ter verduidelijking volgen onderstaand enkele overzichten van veel gebruikte definities voor de diverse gradaties van alcoholgebruik (tabel A en B) en enkele uitkomsten voor Nederland (tabel C).
Categorie
Definitie
Aantal glazen per dag
Mannen
Vrouwen
Niet drinkers
0 of incidenteel
0 of incidenteel
Matige drinkers
qua gezondheid verantwoord
Max. 3, maar 2x per week 0
max. 2, maar 2x per week 0
Overmatige drinkers
meer dan qua gezondheid verantwoord
Meer dan 3
meer dan 2
Binge drinkers (#)
Per gelegenheid meer dan 6
per gelegenheid meer dan 4
Excessieve drinkers
Regelmatig, bijv. 2x per
week, meer dan 6
regelmatig, bijv. 2x per
week, meer dan 4
Probleemdrinkers
overmatig drinken en bovendien problemen
(lichamelijk, psychisch, sociaal)
Meer dan 3
meer dan 2
Alcoholverslaafd
DSM-criteria
–
–
Alcoholmisbruik
drinken in ongewenste situaties (verkeer,
werk, zwangerscahap)
–
–
Tabel A – Definities alcoholgebruik van NIGZ , ( zie Consultatieverslag VWS)
(#) ‘feestdrinkers’, drinken om dronken te worden
Categorie
Periode waarin is gebruikt
Aantal glazen
Ooit gebruik
ooit
1 of meer
Recent gebruik
laatste 12 maanden
1 of meer
Huidig gebruik
laatste 30 dagen
1 of meer
Dagelijks gebruik
laatste 30 dagen elke dag
1 of meer
Riskant drinken
15-18 jarigen
laatste 30 dagen
4 glazen of meer per gelegenheid
een paar keer per week of dagelijks
Riskant drinken
19 jaar of ouder
laatste 30 dagen
5 glazen of meer per gelegenheid
een paar keer per week of dagelijks
Tabel B – Definities alcoholgebruik van Jellinek/UVA (Instituut Bonger) (zie Antenne 1999 )
Publicatie
Omschrijving
Onderzoek
Criterium (minimum aantal glazen)
Leeftijds-
categorie
Percentage
bevolking
Aantal
Mensen
Alcolholnota
VWS (pag. 11)
Zwaardere drinkers
CBS
1x p/week 6 glazen
16 jaar en ouder
13,1%
(m 21%,
vr. 5.5%)
1.650.000
Probleemdrinkers
niet vermeld
1x of 2x/week 6 glazen en
bovendien problemen (1)
16 jaar en ouder
9%
(m 15%,
vr 3%)
1.100.000
Alcoholisten
Nemesis
(publicatie
1998)
Classificatiesysteem psychiatrische
stoornissen DSM (2)
18 tot 64 jaar
[16 jaar en ouder] (3)
8,2%
[6,6%]
(3)
820.000
[660.000]
(3)
LADIS
Kerncijfers
Zware drinkers (’99)
LADIS
niet vermeld
niet vermeld
250.000 –
1.000.000
Problematische drinkers (’98)
350.000
Zware alcoholisten (’98)
185.000
Feiten over
Alcohol
Probleemdrinkers
drinken én allerlei psycihische, soicale en lichamelijke problemen
—
Informatorium
Alcoholisme
Alcoholisten
Classificatiesysteem psychiatrische
stoornissen DSM (2)
450.000
Trimbosinstituut en GG&GD (zie
Noot 8)
Alcoholafhankelijken
(Alcoholisten)
Nemesis
(onderz.1996)
Classificatiesysteem psychiatrische
stoornissen DSM (2)
18 tot 64 jr
3.7%
[A’dam 9%]
[375.000]
[A’dam
50.000]
Tabel C – Percentages in diverse onderzoeken (Bronnen: zie literatuurlijst; gegevens tussen [] toegevoegd)
- Letterlijk: combinatie van alcoholgerelateerde problematiek (lichamelijke, geestelijke of sociale problemen) en excessief drinken . De meting is gebaseerd op 11 indicatoren voor alcoholgerelateerde problematiek plus excessief drankgebruik; daaronder mede te verstaan het drinken van één of twee keer per week van 6 glazen (zie noot 16 alcoholnota pag. 11).
- Internationaal classificatiesysteem psychiatrische stoornissenDSM III ( Diagnostic ans Statistical Manual of Mental Disorders III)
- Voor probleemdrinken geldt een andere leeftijdscategorie dan voor alcoholisme. Ter vergelijking tussen [] het aantal voor 16 jaar en ouder (O&S1999.15.1.4: 16+ = 80,4% en 18-64=64,5% v/d bevolking; 8,2% x 64,5% = 6.8% x 80,4%; omrekening benaderend)
-
.
(vervolg bijlage 4)
Commentaar
- Onderzoekers gebruiken teveel verschillende definities, die elkaar bovendien deels tegenspreken of overlappen. Zo is probleemdrinken volgens de toelichting in de Alcoholnota VWS anders gedefinieerd dan bij het NIGZ. Grotere eenduidigheid word dringend aanbevolen.
- Uit tabel C blijkt dat de Alcoholnota VWS op basis van Nemesis-onderzoek stelt dat 8,2% alcoholist is terwijl Trimbos instituut en GG&GD op grond van hetzelfde onderzoek tot 3,7% komen (zie noten 8 en 9). Door ons geraadpleegde onderzoekers hadden hiervoor geen verklaring.
- Indien men de percentages van VWS op de werkelijke bevolkingsaantallen in de betreffende leeftijdscategorieën betrekt, komen er andere aantallen mensen uit dan volgens VWS. Dit plus de vaagheid van de definities roept de vraag op of het beleidsdoel (1% of 100.000 vermindering) wel voldoende onderbouwd is en derhalve of het eventuele resultaat überhaupt meetbaar zal zijn.
-
Voor Amsterdam stelt de PvdA-fractie geen kwantitatieve beleidsdoelstelling voor, omdat men dan tegen dezelfde problemen zou aanlopen.
Verwijzingen, literatuur
(Titels waarnaar in de noten zonder nadere aanduiding wordt verwezen):
Antenne 99 , Jellinekreeks Nr. 9, uitgevoerd door Instituut ‘Bonger’, faculteit der rechtsgeleerdheid, UVA, in samenwerking met Jellinek Preventie; door Dirk J. Korf, Tom Nabben, Steven Diemel en Hannah Bouma, UVA, en Jellinek Preventie; Amsterdam, Thela Thesis, 2000; evenzo Antenne 98 en Antenne 97
Aangeschoten wild, Onderzoek naar jongeren, alcohol, drugs en agressie tijdens het uitgaan; B. Bieleman, H. Maarsingh en G. Meijer, NIGZ (Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie); interviews door Intraval; 1998
Alcoholnota, Nota over intensivering van het beleid tegen alcoholmisbruik (2001-2003), Ministerie van VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), vermoedelijk december 2000.
NB Zie bijlage 2 voor samenvatting beleidsvoornemens.
Verslag van de consultatie over de ontwerp-Alcoholnota , Ministerie van VWS, vermoedelijk december 2000; hierna aangeduid als Consultatieverslag VWS
Feiten over alcohol, NIGZ (Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie), 9 e editie, onder redactie van Wim van Dalen, Marjolein Hol en Frits Koenen, 1998
Informatorium Alcoholisme, onder redactie van Dr. M.J.A.J.M. Hoes, zenuwarts, en P.J. Geerlings, psychiater; NZP Medical Publishing, ongedateerd (vermoedelijk 1999)
Kerncijfers verslavingszorg 1999, LADIS (Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem) en IVV (Stichting Informatie Voorziening Verslavingszorg); A.W. Ouwehand, Drs. V.C.M. van Alem, L.J. de Vetten, S. Boonzajer Flaes; Houten juni 2000. Idem 1998.
Kerngegevens; roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf 10 jaar ; Trimbos instituut, Utrecht mei 1997; van hetzelfde instituut Kerngegevens 1999.