Verstoten uit de raad, vergeten door de stad

5 juni 2025

Vandaag dienen fractievoorzitter van de PvdA Amsterdam Lian Heinhuis en raadslid van Volt Amsterdam Itay Garmy een voorstel in dat oproept tot onderzoek naar de raadsleden die in 1940 uit de Gemeenteraad werden verstoten. Dit omdat zij Joods waren of lid van de CPN. De rest van de gemeenteraad, of in ieder geval zo lijkt uit de notulen te blijken, keek weg. Hieronder is de hele tekst van het voorstel te lezen.

Initiatiefvoorstel Itay Garmy (Volt Amsterdam) & Lian Heinhuis (PvdA Amsterdam)

Op 24 mei 1939 waren er gemeenteraadsverkiezingen. Deze verkiezingen waren de laatste vrije gemeenteraadsverkiezingen voor de Duitse bezetting. Op 10 mei 1940 vielen de nazi’s ons land binnen en in de maanden die volgden werd steeds meer van ons democratisch bestuur afgebroken. De Communistische Partij Nederland (CPN), die ook zitting had in de Amsterdamse gemeenteraad, werd het vanaf het begin van de bezetting erg moeilijk gemaakt. De Duitsers zagen de communisten als ideologische vijand en op 20 juli 1940 werd de partij officieel verboden. In de periode van augustus tot september werden communistische politici uit vrijwel alle gemeentelijke en provinciale vertegenwoordigende organen gezet. In Amsterdam gebeurde dit in de loop van augustus 1940. Het bevel van de bezetter was door de burgemeester uitgevoerd.

Wie de notulen van de gemeenteraad van Amsterdam uit die tijd erbij pakt, doet inderdaad een opvallende ontdekking. Waar vóór het zomerreces nog 45 leden zitting hebben in de gemeenteraad, vindt de eerste vergadering in september plaats met nog maar 37 leden. De voorzitter opent de raad met de mededeling dat acht leden zich, zoals eerder medegedeeld, “moeten onthouden van deelneming aan eenige werkzaamheid van den Gemeenteraad”. De verhalen van deze raadsleden zijn grotendeels onbekend, en ook is onduidelijk in hoeverre de afwezigheid van deze raadsleden exact verband houdt met de grootschalige afzetting van communistische politici. Wel is duidelijk dat de bezetter communistische politici buiten spel wilde zetten – ook in Amsterdam. Dit bleek een van de eerste stappen richting de ontmanteling van de Nederlandse democratie.

De volgende stap was het systematisch uitsluiten van joden uit het openbare leven en het openbaar bestuur. Op 21 november 1940 werd hiertoe de ‘Verordening betreffende de verwijdering van niet-Ariërs uit openbare functies’ uitgevaardigd door de hoogste vertegenwoordiger van het naziregime in Nederland, Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. Deze verordening 189/1940 was een essentieel instrument in de systematische uitsluiting van joden uit het openbare leven en een directe inbreuk op de democratie in Nederland en onze stad. Het wordt gezien als de overgang van bestuurlijke onderwerping naar raciale zuivering onder nazi-beleid.

De uitvoering van de verordening wordt in Amsterdam door de Beauftragte dr. Böhmcker aan de burgemeester opgedragen. In eerste instantie bestaat er nog onduidelijkheid over de term ‘ere-ambt’ en de vraag of gemeenteraadsleden daar ook onder vallen. Vanuit Den Haag probeerde de hoogste ambtenaar Karel Frederiks, die tijdens de oorlog een omstreden rol speelde, dit ogenschijnlijk te vertragen of tegen te houden. Hierover schrijft Dr. J. Presser:  “Een enkele maal probeert de secretaris-generaal Frederiks te remmen. Wanneer de Beauftragte voor de stad Amsterdam, dr. Böhmcker, de burgemeester de volledige uitvoering van de Duitse ontslags-, neen, ontheffingsbevelen opdraagt, schrijft hij erbij ‘unabhängig davon, ob Sie von dem Generalsekretär im Ministerium des Inneren eine entsprechende Anweisung erhalten oder nicht’: de leden van publiekrechtelijke lichamen moeten heus eruit. Frederiks protesteert op 3 december in een uitvoerige brief; gemeenteraadsleden bijvoorbeeld vielen niet onder het Duitse bevel van 4 november. Volgens hem dan. Hij krijgt al de volgende dag antwoord; de lezer begrijpt in welke geest. Het mooiste argument in dit antwoord is wel: talrijke burgemeesters hebben dat bevel van 4 november al in de Duitse, dus ruime zin uitgelegd: wat wilde mr. Frederiks toch?”

Het bevel wordt in Amsterdam uiteindelijk ook op deze wijze uitgelegd. Joodse gemeenteraadsleden worden ontheven van het raadslidmaatschap. In de biografie over Ben Sajet staat daarover het volgende: “Op 30 november 1940 volgt een nieuwe vernedering. Sajet wordt samen met drie andere joodse leden van de SDAP-fractie ontheven van het raadslidmaatschap. Hij ontvangt op 4 december 1940 daartoe een uiterst kil briefje van de gemeente Amsterdam. Ook in de Provinciale Staten van Noord-Holland is hij niet meer welkom. Het is het begin van een reeks onteigeningen. Zijn auto, zijn telefoon, alles moet hij inleveren.”

Brief gemeente Amsterdam: vanaf 30 november 1940 uit functie van raadslid ontheven. 

Eind 1940 zijn de joodse gemeenteraadsleden uit hun functie gezet. In de notulen van de gemeenteraadsvergaderingen voorafgaand en direct na dit besluit is hierover niets terug te lezen. Wel is in de notulen te zien dat de gemeenteraad tijdens de vergadering van 11 december 1940 ineens nog maar uit 32 leden bestond. De joodse raadsleden worden niet meer genoemd, zelfs niet in de lijst met afwezigen. Het is alsof zij gewoon verdwenen zijn. Van protest tegen hun gedwongen vertrek was nauwelijks sprake. Het gemeentebestuur werkte actief mee met de bezetter om de joodse en communistische raadsleden af te zetten. Ook vanuit de gemeenteorganisatie was er weinig weerstand. Zo werd de zogenaamde Ariërverklaring die voorafging aan het ontslag van de gemeenteraadsleden massaal getekend. Binnen slechts 35 dagen had vrijwel het gehele personeelsbestand van de gemeente via dit formulier aangegeven of ze joodse voorouders of echtgenoten hadden. Slechts twee Amsterdamse ambtenaren weigerden te tekenen. De verklaring bood de basis voor massaal ontslag van joodse ambtenaren. In een recent gepubliceerd onderzoek concludeert Jeroen Kemperman: “De geschiedenis van de Nederlandse overheid tijdens de bezetting kan gelezen worden als een verhaal van collectief en individueel falen, van lafheid en meegaandheid, van een gebrek aan zowel moed om de Duitsers op belangrijke momenten kordaat tegenspel te bieden als aan lotsverbondenheid met de gemeenschappen die vervolgd werden.”

Uit archieven blijkt dat een deel van de gemeenteraadsleden tijdens de oorlog is vermoord. Raadslid Ben Sajet van de SDAP heeft de oorlog wel overleefd. In de eerder genoemde biografie over zijn leven, staat ook een passage over zijn gedwongen vertrek uit de gemeenteraad.

“Bij de laatste Amsterdamse fractievergadering waar de verstoten leden bij aanwezig zijn, zwijgt echter iedereen. Alle reguliere agendapunten worden afgehandeld alsof er niets aan de hand is. De vier raadsleden zijn verbijsterd. Uiteindelijk vraagt Sajet het woord. ‘Ik wil toch wel uiting geven aan wat ik voel op dit ogenblik. Wij gaan nu weg uit de raad, wij moeten weg. Dat is jullie schuld niet. Dat is de schuld van het gemeentebestuur en de Duitsers. Maar wat ik in deze bijeenkomst toch wel verwacht had, dat is een enkel woord dat jullie met ons meevoelen. Ik had me zelfs kunnen voorstellen dat het ons-er-uit-smijten tot gevolg zou hebben, dat jullie je er over zouden beraden of jullie wel door konden gaan om lid te blijven van de gemeenteraad.” Waarop fractievoorzitter Schmitt antwoordt: “Natuurlijk voelen we met jullie mee en daar hebben we inderdaad nog geen uiting aan gegeven, omdat we nu eenmaal niet sentimenteel willen zijn. Uiteindelijk is er maar een fractiegenoot, de latere wethouder Jan Bommer, die zich hardop afvraagt of de fractie wel door kan gaan. De rest doet er het zwijgen toe. Waarna de fractie overgaat tot de orde van de dag. Het is een bittere ervaring.” 

Het verhaal over Ben Sajet die samen met andere joodse raadsleden uit de Amsterdamse gemeenteraad werd gezet in 1940, komt 85 jaar later nog altijd keihard binnen.

Het laat niet alleen zien dat gemeenteraadsleden uit hun functie werden gezet door een bezetter die systematisch alle joodse aanwezigheid uit het openbare leven wilde laten verdwijnen, maar toont ook de afwezigheid van een reactie van hun politieke collega’s. Mensen die net als zij gekozen volksvertegenwoordigers waren. Mensen van wie misschien zou kunnen verwachten dat zij zich extra verantwoordelijk zouden voelen om zich op zijn minst uit te spreken tegen onrecht. Maar dat bleef uit. Er was geen openlijk verzet in de SDAP fractie, waar de meest joodse raadsleden onderdeel van waren, of vanuit de gemeenteraad. Niemand zei iets. Net als op veel plekken in de stad werd er weggekeken van wat er gaande was. Die uiterst kille situatie is pijnlijk om te lezen. En de uitspraak van fractievoorzitter Schmitt dat men “nu eenmaal niet sentimenteel wil zijn” raakt al zeker. Het laat zien hoe morele moed in dat moment ontbrak.

Het verhaal van Ben Sajet is gelukkig opgeschreven. Gelukkig, omdat we zo kunnen leren van wat er destijds is gebeurd en van de vele momenten dat er niets gedaan werd om tegen de nazi’s in te gaan. Over de communistische raadsleden die eveneens uit hun functie werden gezet, is veel minder bekend. Ook over andere joodse gemeenteraadsleden die enkel in een bijzin in het boek van Sajet zijn benoemd, weten we vrijwel niets. Hoewel deze communistische en joodse volksvertegenwoordigers hetzelfde lot ondergingen en de raad moesten verlaten, blijven hun verhalen grotendeels ongeschreven. Nooit is er onderzoek gedaan naar wie deze raadsleden waren en in de raad is er nooit bij hun nagedachtenis stilgestaan.

Met dit voorstel willen we daar verandering in brengen. We willen de persoonlijke verhalen van deze gemeenteraadsleden vertellen, laten zien en blijvend herdenken. Door hun verhalen op te schrijven en een zichtbare plek te geven in het stadhuis, zullen de stad en haar volksvertegenwoordigers van nu en de toekomst blijvend herinnerd worden aan deze geschiedenis. We willen hiermee zorgen dat  onze voorgangers in deze gemeenteraad herinnerd blijven. Bovendien willen we hiermee zorgen dat het onrecht dat hun is aangedaan, niet wordt vergeten.

Door op een waardige manier de joodse en communistische raadsleden te herdenken die uit hun functie zijn gezet door de Duitse bezetters, later vervolgd en waarvan een deel is vermoord, willen we licht schijnen op een nog onderbelicht stuk van de geschiedenis van onze stad. Een stuk geschiedenis waarvan we blijvend moeten leren. Want onze democratie is kwetsbaar en tegelijk onze beste bescherming tegen onrecht, uitsluiting en onderdrukking. Daarom moeten we ons, juist in dit huis, inzetten om haar te beschermen. Die opdracht hebben we iedere dag. Maar zeker nu is zij urgenter dan ooit. Met de afbraak van de rechtsstaat in de Verenigde Staten tot de opkomst van anti-rechtsstatelijke partijen in Europa staan democratische waarden wereldwijd onder druk. Verhalen uit het verleden helpen ons in te zien waar dit toe kan leiden, en het belang de democratie, rechtsstaat en medemenselijkheid actief te beschermen. De verhalen van de joodse en communistische raadsleden zullen ons aan die plicht herinneren. 

Het verzoek aan het college is daarom het volgende:

  1. Laat onderzoeken welke raadsleden door de Duitse bezetter uit hun functie zijn gezet nog voor de volledige gemeenteraad ontbonden werd in maart 1941;
  2. Geef inzicht in wie zij waren door middel van korte biografieën en geef dit uit in een kleine bundel; 
  3. Laat een monument plaatsen in, op of bij de Stopera om deze mensen blijvend te herdenken. Richt tevens een digitaal monument in voor ieder die op afstand wil herdenken;
  4. Organiseer een herdenkingsceremonie bij de opening van het monument. Nodig hierbij indien mogelijk en nog in leven ook nazaten, familieleden of betrokkenen van de betreffende raadsleden uit;
  5. Stel voor dit gehele traject een stuurgroep samen waar mensen met relevante maatschappelijke ervaring in deel kunnen nemen